ECLI:NL:GHARL:2022:4036

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.303.332
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve ontslag van bewindvoerders in hoger beroep met betrekking tot de goederen van een minderjarige

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vader tegen de beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 5 augustus 2021 de vader en de moeder ambtshalve heeft ontslagen als bewindvoerders van de goederen van hun zoon, geboren in 1996. Het bewind was ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de zoon. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om zijn ontslag als bewindvoerder ongedaan te maken en het ontslag van de moeder in stand te laten. De vader vraagt ook om een proceskostenveroordeling.

Tijdens de zitting op 15 april 2022 heeft het hof de vader en zijn advocaat gehoord, maar de andere belanghebbenden zijn niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, waaronder het bezwaar dat hij en de zoon niet zijn opgeroepen om te worden gehoord door de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de vader voldoende is gehoord en dat de beslissing van de kantonrechter om de vader te ontslaan als bewindvoerder moet blijven gelden. Het hof concludeert dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag, gezien de herhaaldelijke tekortkomingen van de vader in zijn rol als bewindvoerder, zoals het niet tijdig en onvolledig afleggen van rekening en verantwoording.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van de vader om een proceskostenveroordeling af. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.332
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9251820)
beschikking van 19 mei 2022
in het hoger beroep van:
[verzoeker] (de vader),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. H. Sanli in Helmond.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de zoon] ( [de zoon] ),
woonplaats: [woonplaats1] ,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de bewindvoerder] B.V. ( [de bewindvoerder] B.V.),
in [vestigingsplaats] ,
en
[de moeder] (de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
en
[de broer1] ( [de broer1] ),
woonplaats: [woonplaats1] ,
en
[de broer2] ( [de broer2] ),
woonplaats: [woonplaats1] ,
en
[de zus] ( [de zus] ),
woonplaats: [woonplaats1] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak over het bewind over de goederen van [de zoon] .

2.Belangrijke informatie

2.1
[de zoon] is geboren [in] 1996.
2.2
Op 8 december 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de goederen die (zullen) toebehoren aan [de zoon] onder bewind gesteld. De vader en de moeder zijn benoemd tot bewindvoerders. Het bewind is ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van [de zoon] .

3.De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (de kantonrechter), heeft op 5 augustus 2021 voor zover in dit hoger beroep relevant:
  • de vader en de moeder met ingang van 15 augustus 2021 ambtshalve ontslagen als bewindvoerders;
  • met ingang van diezelfde datum [de bewindvoerder] B.V. benoemd tot opvolgend bewindvoerder.

4.Het hoger beroep

De vader is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter om hem te ontslaan. Hij is in hoger beroep gegaan. Na wijziging van zijn verzoek op de zitting bij het hof vraagt de vader het hof om het ontslag van hem als bewindvoerder ongedaan te maken en het ontslag van de moeder als bewindvoerder in stand te laten. De vader vraagt het hof ook om een beslissing te nemen over de proceskosten (“kosten rechtens”). Het hof vat dit verzoek zo op, dat de vader het hof vraagt om een proceskostenveroordeling overeenkomstig de wet.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • een beroepschrift met een bijlage, ontvangen op 27 oktober 2021, en
  • een journaalbericht van mr. Sanli van 15 december 2021 met bijlagen.
5.2
De zitting bij het hof was op 15 april 2021. De vader en zijn advocaat waren aanwezig. De vader werd bijgestaan door een tolk. [de zoon] , de moeder, [de broer1] , [de broer2] , [de zus] en [de bewindvoerder] B.V. waren ook uitgenodigd voor de zitting, maar zij zijn niet naar de zitting gekomen.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter om de vader te ontslaan als bewindvoerder moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met die beslissing van de kantonrechter.
6.2
De vader heeft twee bezwaren genoemd tegen de beslissing van de kantonrechter. Het ene bezwaar dat de vader noemt is dat de kantonrechter [de zoon] en hem ten onrechte niet heeft opgeroepen om te worden gehoord over het voornemen van de kantonrechter om de vader te ontslaan als bewindvoerder. De ambtshalve beslissing van de kantonrechter zou de vader daarom hebben verrast. Het andere bezwaar dat de vader noemt is dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het ontslag van een bewindvoerder. De vader erkent wel dat er dingen niet goed zijn gegaan bij de uitvoering van het bewind, maar volgens hem is dat niet zijn schuld. Hij zegt dat hij niet wist wat er met het geld van [de zoon] gebeurde, omdat de moeder alles regelde en zij niet toeliet dat de vader zich ermee bezighield. Volgens de vader communiceerden de moeder en hij niet (meer) met elkaar over het bewind, omdat zij in scheiding lagen. De vader zou daarom ook niet hebben geweten dat de kantonrechter had gevraagd om bepaalde documenten op te sturen, zoals een rekening en verantwoording. De vader wil graag laten zien dat hij wel degelijk in staat is zijn taken als bewindvoerder goed uit te voeren.
6.3
De bezwaren van de vader overtuigen het hof niet. Met betrekking tot het bezwaar dat de kantonrechter [de zoon] en de vader niet zou hebben opgeroepen om te worden gehoord vindt het hof het volgende belangrijk. De vader en de moeder zijn uitgenodigd om naar de rechtbank te komen voor een gesprek met een senior juridisch medewerker. De vader en de moeder zijn niet naar het gesprek gegaan, terwijl in de brief met de uitnodiging stond dat de kantonrechter hen ambtshalve zou kunnen ontslaan indien zij niet zouden komen. Van een verrassingsbeslissing is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Voor zover de vader vindt dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden omdat [de zoon] en hij niet zijn uitgenodigd voor een zitting bij de kantonrechter, geldt dat een dergelijk verzuim (nalatigheid of vergissing) in hoger beroep kan worden hersteld door iemand in hoger beroep alsnog uit te nodigen voor een zitting. Het hof heeft de vader en [de zoon] allebei uitgenodigd voor een zitting. Volgens de vader is [de zoon] niet in staat om naar de zitting te komen, vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De vader is wel naar de zitting gekomen en heeft zijn mening kunnen vertellen aan het hof. Het hof is daarom van oordeel dat de vader op toereikende wijze is gehoord en dat dit bezwaar niet leidt tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
6.4
Met betrekking tot het bezwaar dat niet zou zijn voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het ontslag van een bewindvoerder vindt het hof het volgende belangrijk. In artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat een bewindvoerder ontslag wordt verleend:
  • op eigen verzoek van de bewindvoerder; of,
  • op verzoek van (voor zover hier van belang) degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken, dan wel ambtshalve:
o als de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden;
o wegens ‘gewichtige redenen’.
In dit hoger beroep gaat het om de vraag of er ‘gewichtige redenen’ zijn om de vader ontslag te verlenen. Dit is een streng criterium: ontslag mag niet lichtvaardig worden verleend. Uit de rechtspraak blijkt dat bijvoorbeeld sprake kan zijn van gewichtige redenen als een bewindvoerder zijn taken niet goed uitvoert of als degene wiens goederen onder bewind staan helemaal geen vertrouwen (meer) heeft in de bewindvoerder en niet (meer) overweg kan met de bewindvoerder.
6.5
Het hof is van oordeel dat er in dit geval gewichtige redenen waren om de vader te ontslaan.
In de eerste plaats heeft de vader herhaaldelijk niet op tijd rekening en verantwoording aan de kantonrechter afgelegd. Pas nadat de kantonrechter hier verschillende keren om heeft gevraagd, is eind 2019 rekening en verantwoording afgelegd over de periode 19 december 2014 tot en met 31 december 2015 en de jaren 2016, 2017 en 2018. Die rekening en verantwoording was bovendien onvolledig. Volgens de wet moet een bewindvoerder jaarlijks rekening en verantwoording afleggen: de rekening en verantwoording over de periode 19 december 2014 tot en met 2018 was dus niet alleen onvolledig maar ook (veel) te laat.
In de tweede plaats heeft (ook) de vader herhaaldelijk niet gereageerd op het verzoek van de kantonrechter om bepaalde vragen over de rekening en verantwoording te beantwoorden.
In de derde plaats blijkt uit de bankafschriften die in het dossier zitten dat van de bankrekening van [de zoon] in de periode 2015- 2018 bijna maandelijks relatief grote geldbedragen zijn overgemaakt naar de rekening van de moeder ( [de moeder] ) en – gedurende een periode van enkele maanden – naar de rekening van de vader ( [verzoeker] ).
De inkomsten van [de zoon] bestonden in die periode, zo blijkt uit de bankafschriften, uit een Wajong-uitkering van een bedrag van € 528,53 in januari 2015 oplopende tot een bedrag van € 825,03 in december 2018).
Het gaat bijvoorbeeld om een overschrijving op 3 maart 2015 van een geldbedrag van
€ 3.200,- en maandelijkse overschrijvingen naar een bankrekening ten name van de moeder in 2015 (totaalbedragen per maand vermeld): € 1.800,- (januari), € 750,- (juli), € 550,- (augustus), € 650,- (september), € 500,- (november), € 950,- (december);
in 2016: € 500,- (januari), € 400,- (februari), € 150,- (mei), € 500,- (juni), € 400,- (juli),
€ 950,- (augustus), € 800,- (september), € 550,- (oktober) € 600,- (november), € 550,- (december);
in 2017: € 600,- (januari), € 550,- (februari), € 950,- (april), € 750,- (mei), € 500,- (juli),
€ 1.100,- (augustus), € 850,- (september), € 450,- (oktober), € 658,- (november), € 550,- (december);
en in 2018: € 600,- (januari), € 590,- (februari), € 500,- (maart), € 550,- (april), € 730,- (mei), € 400,- (juli), € 700,- (augustus), € 990,- (september), € 800,- (oktober), € 700,- (november) en € 700,- (december)).
In de maanden februari tot en met oktober 2017 werd maandelijks een bedrag van € 100,- overgeschreven naar een bankrekening ten name van de vader.
Het hof stelt vast dat deze overboekingen niet corresponderen met of zijn te herleiden tot de in de rekening en verantwoording over die jaren genoemde uitgaven.
Door het hof naar de achtergrond van deze betalingen gevraagd, heeft de vader hierover slechts gezegd dat hij soms facturen voor [de zoon] moest betalen. Welke facturen dat waren heeft hij niet gezegd. Over de overboekingen aan de moeder heeft de vader niets verklaard.
Het hof acht de verklaring van de vader over de overboekingen naar zijn rekening niet aannemelijk, aangezien het steeds om ronde bedragen gaat en de vader niet heeft onderbouwd welke facturen hij voor [de zoon] had betaald (voorgeschoten).
Uit de bankafschriften die in het dossier zitten blijkt ook dat leningen zijn verstrekt aan de moeder en aan [de broer1] ( [de broer1] ), bijvoorbeeld op 21 april 2015 een geldbedrag van € 500,- aan de moeder en op 11 maart 2015 een geldbedrag van € 1.000,- aan [de broer1] , terwijl niet is gebleken dat de kantonrechter hiervoor toestemming heeft gegeven.
Voor zover de vader vindt dat dit alles niet zijn schuld is omdat de moeder de geldzaken van [de zoon] regelde en zij niet toeliet dat de vader zich ermee bezighield, miskent de vader dat hij als medebewindvoerder in gelijke mate als de moeder verantwoordelijk was voor (de correcte uitvoering van) het bewind. Als bewindvoerder diende hij bovendien ook toezicht te houden op de wijze waarop zijn medebewindvoerder haar taken uitvoerde. Dat heeft hij nagelaten. Vanwege al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de vader zijn taken als (mede)bewindvoerder in zodanige mate heeft veronachtzaamd, dat sprake is van gewichtige redenen om de vader te ontslaan als bewindvoerder.
6.6
Gelet op de ernst van het verzuim van zijn taken door de vader ziet het hof geen aanleiding om de vader nog een kans te geven als bewindvoerder. Daarbij komt dat de vader na zijn ontslag als bewindvoerder geen contact heeft opgenomen met de opvolgend bewindvoerder, [de bewindvoerder] B.V., om te zorgen voor een goede overdracht van het bewind. Tot een goede overdracht van het bewind was (ook) de vader verplicht op grond van het bepaalde in artikel 1:448 lid 3 BW. Het hof heeft er daarom geen vertrouwen in dat de vader nu wel in staat is om op een goede manier uitvoering te geven aan het bewind.
6.7
Kortom, het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.
6.8
Het hof zal het verzoek van de vader om een proceskostenveroordeling afwijzen, alleen al omdat het hoger beroep van de vader niet slaagt.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 augustus 2021 waarover de vader een beslissing heeft gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.