In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker. De kantonrechter had eerder, op 9 juli 2021, het verzoek van verzoeker tot opheffing van het bewind afgewezen. Verzoeker, die in 1967 is geboren, had zelf om de onderbewindstelling van zijn goederen verzocht vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De bewindvoerder, [de zus1] en [de zus2] waren het niet eens met verzoeker en steunden de beslissing van de kantonrechter.
Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder het beroepschrift en verklaringen van betrokkenen. Tijdens de zitting op 15 april 2022 waren verzoeker, zijn advocaat, de bewindvoerder, en enkele familieleden aanwezig. De moeder en de halfzus van verzoeker waren uitgenodigd, maar verschenen niet. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn situatie zodanig is veranderd dat het bewind niet meer noodzakelijk is. De bewindvoerder heeft verklaard dat verzoeker, wanneer hij meer vrijheid krijgt, in het verleden problemen heeft gehad met het beheren van zijn financiën.
Het hof concludeert dat de geestelijke en lichamelijke toestand van verzoeker nog steeds voldoende basis biedt voor het voortzetten van het bewind. De verklaringen van de bewindvoerder en de zussen ondersteunen deze conclusie. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter, waarbij het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.