ECLI:NL:GHARL:2022:3908

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
21-001611-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake stelselmatig plegen van ontuchtige handelingen met minderjarige zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vader, is beschuldigd van het stelselmatig plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige zoon gedurende een periode van ongeveer twaalf jaar. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, welke door de advocaat-generaal werd geëist. Het hof heeft de feiten zoals tenlastegelegd onder 1, 2 en 3 bewezen verklaard en de gevangenisstraf bevestigd. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn zoon, die op het moment van de handelingen nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. Het hof oordeelt dat de opgelegde straf passend en noodzakelijk is, gezien de ernst van de feiten en het leed dat de verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. De verdachte heeft zijn rol als vader ernstig miskend en zijn positie misbruikt, wat heeft geleid tot langdurige gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen, waarbij een bedrag van € 36.310,14 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001611-21
Uitspraak d.d.: 17 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 april 2021 met parketnummer
16-174408-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verhoging zoals gedaan ten tijde van de behandeling in hoger beroep dient via een verhoging van de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H. de Kroon, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de feiten zoals tenlastegelegd onder 1, 2 en 3 bewezen verklaard en heeft aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 36 maanden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juli 2005 tot 20 juli 2006 in de gemeente [plaats] , met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte één of meermalen
- zijn penis in de mond van [benadeelde partij] gebracht en/of
- ( vervolgens) klaargekomen in de mond van die [benadeelde partij] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juli 2006 tot 20 juli 2010 te [plaats] , met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum 2] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende en/of is verdachte één of meermalen
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] gebracht en/of
- ( vervolgens) klaargekomen in de mond van die [benadeelde partij] ;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juli 1997 tot 20 juli 2010 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, dan wel een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, één of meermalen
- de anus van [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- de buik en/of billen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of gestreeld/geaaid en/of gekust en/of
- de penis van [benadeelde partij] heeft betast en/of
- [benadeelde partij] heeft afgetrokken en/of
- de penis van [benadeelde partij] in zijn mond heeft genomen (totdat er een zaadlozing had plaatsgevonden).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof betoogd, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aangifte in zijn geheel betrouwbaar is. Verder heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het niet zo is dat verdachte in de (toevoeging hof: opgenomen) gesprekken een bekentenis aflegt ten aanzien van alle feiten. Verdachte was overrompeld, heeft bepaalde zaken erkend en beaamd dat zaken niet hadden mogen gebeuren, maar dat kan niet gelijk gesteld worden aan een bekentenis van specifieke handelingen. Als laatste heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige] niet kan worden gebruikt als steunbewijs voor de feiten 1 en 2, maar enkel voor een bewezenverklaring van feit 3, met uitzondering van de twee laatste gedachtestreepjes. De raadsvrouw concludeert dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 het bewijsminimum niet is gehaald. Verdachte dient van deze feiten te worden vrijgesproken. Feit 3 kan bewezen worden verklaard, maar voor een kortere periode dan tenlastegelegd en met uitzondering van de twee laatste gedachtestreepjes, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij in 1999 of 2000 is begonnen met het strelen, betasten en kussen van zijn kind [benadeelde partij] . Deze handelingen waren een uiting van vaderliefde en hadden volgens verdachte (nog) geen ontuchtig karakter. Toen [benadeelde partij] 11 of 12 jaren oud was, begon verdachte hem daarnaast meer te betasten aan zijn penis. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat er nooit sprake is geweest van orale bevrediging. Ter zitting bij de rechtbank heeft verdachte onder meer verklaard dat hij [benadeelde partij] nooit heeft afgetrokken en afgezogen. Ter zitting van het hof heeft hij over afzuigen verklaard dat dit slechts één keer heeft plaatsgevonden, over en weer, toen [benadeelde partij] reeds 16 jaren oud was.
Het hof stelt vast dat verdachte op dit belangrijke punt wisselend heeft verklaard. Inhoudelijk acht het hof deze verklaringen van verdachte niet aannemelijk. Verdachte erkent - in weerwil van zijn verklaring bij de politie - tijdens opgenomen gesprekken met aangever hem te hebben afgetrokken en afgezogen. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting bij het hof luidende dat het pijpen slechts één keer, na aangevers 16e verjaardag, heeft plaatsgevonden, acht het hof eveneens niet aannemelijk. Het hof acht het inhoudelijk niet geloofwaardig dat een dermate vergaande seksuele handeling voor het eerst na aangevers 16e verjaardag zou hebben plaatsgevonden en dat aangever deze handeling op die leeftijd, te weten na zijn 16e verjaardag, zonder tegen te werken en verdachte tot stoppen te brengen, zou hebben ondergaan.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van de stelling van de verdediging dat de aangifte niet (geheel) betrouwbaar is, gewezen op een inconsistentie daarin. Aangever verklaart in eerste instantie dat hij wel eens een erectie kreeg, maar geen ejaculatie. Even later zegt hij in de aangifte dat hij denkt dat hij vanaf zijn 8/9e levensjaar wel ejaculeerde. Dit in combinatie met informatie van algemene bekendheid dat de helft van de jongens op 14 jarige leeftijd voor het eerst een zaadlozing heeft gehad, betekent dat de aangifte niet als betrouwbaar kan gelden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent, dat het de aangifte zo begrijpt dat aangever heeft verklaard dat hij in de begintijd van het misbruik niet ejaculeerde, maar dat hij denkt dat dit vanaf zijn 8/9e jaar wel plaatsvond. Het hof ziet hierin in ieder geval geen reden om de aangifte op voorhand niet betrouwbaar te achten. Voor wat betreft het door de raadsvrouw naar voren gebrachte omtrent de gemiddelde leeftijd van eerste ejaculatie, overweegt het hof dat dit een gemiddelde betreft, en dit niets zegt over individuele gevallen. Het hof ziet hierin geen omstandigheid die afbreuk zou kunnen doen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
Het hof heeft ook overigens geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen. De aangever verklaart gedetailleerd over de feiten zoals tenlastegelegd. Bovendien vindt de aangifte op verschillende en belangrijke punten steun in ander bewijsmateriaal.
Aangever heeft - voor zover hier van toepassing - verklaard dat verdachte hem vanaf zijn derde of vierde likte aan zijn anus en hem betastte aan zijn billen. Dit gebeurde zeer frequent. Vanaf aangevers vijfde jaar begon verdachte hem te pijpen en aan zijn penis te betasten. Aangever denkt dat hij vanaf zijn 8/9e ook ejaculeerde. Vanaf aangevers 11e jaar moest aangever verdachte ook pijpen. Soms had verdachte dan een ejaculatie. Dan kwam het in de mond van aangever en spuugde hij het uit.
De aangifte vindt zoals gezegd steun in andere bewijsmiddelen.
Dit betreft allereerst de inhoud van verschillende gesprekken tussen aangever en verdachte. Deze gesprekken zijn opgenomen door aangever en een weergave van een deel van die gesprekken bevindt zich in het dossier. Daarnaast zijn de opnames van de gesprekken gevoegd bij het dossier. Het hof heeft deze opnames beluisterd. Het hof stelt vast dat de opnames en de weergave van de gesprekken overeenkomen. Tijdens die gesprekken erkent verdachte onder meer dat hij aangever vanaf zijn derde heeft gelikt aan zijn kont. Ook erkent verdachte tijdens die gesprekken dat hij aangever heeft afgetrokken en heeft afgezogen. Het hof ziet geen reden om deze uitlatingen van verdachte niet mee te nemen voor het bewijs. Het hof ziet deze uitlatingen, anders dan de verdediging, wel als een bekentenis van specifieke handelingen.
Daarnaast vindt de aangifte steun in de verklaring van getuige [getuige] , zijnde de moeder van aangever en de toenmalige echtgenote van verdachte. Zij heeft voor zover hier relevant verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat hij aangever vanaf zijn 4/5e jaar tot en met zijn 16e heeft misbruikt.
De verklaring van aangever wordt verder deels ondersteund door de verklaring van verdachte.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de drie tenlastegelegde feiten. De verweren van de verdediging worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 20 juli 2005 tot 20 juli 2006 in de gemeente [plaats] , met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte meermalen
- zijn penis in de mond van [benadeelde partij] gebracht en
- vervolgens klaargekomen in de mond van die [benadeelde partij] ;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 20 juli 2006 tot 20 juli 2010 te [plaats] , met [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum 2] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] gebracht en is verdachte
- vervolgens meermalen klaargekomen in de mond van die [benadeelde partij] ;
3.
hij op meer tijdstippen in de periode van 20 juli 1997 tot 20 juli 2010 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen
- de anus van [benadeelde partij] heeft gelikt en
- de buik en/of billen van die [benadeelde partij] heeft betast en gekust en
- de penis van [benadeelde partij] heeft betast en
- [benadeelde partij] heeft afgetrokken en
- de penis van [benadeelde partij] in zijn mond heeft genomen (totdat er een zaadlozing had plaatsgevonden).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind. meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twaalf jaren lang schuldig gemaakt aan het stelselmatig plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij] , zijn minderjarige zoon, die nu, als gevolg van hetgeen zich heeft afgespeeld, niet meer als zodanig wil worden aangesproken. Aanvankelijk bestonden de ontuchtige handelingen eruit dat verdachte aangever likte aan zijn anus en hem aan buik, billen en penis betastte. Vanaf aangevers vijfde jaar moest hij zich ook laten pijpen door verdachte. Vanaf aangevers 11e jaar bestonden de ontuchtige handelingen mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever doordat aangever verdachte moest pijpen. Verdachte ejaculeerde dan soms in zijn mond.
Verdachte heeft zijn bijzondere verantwoordelijkheid als vader ernstig miskend en zijn aan deze positie verbonden overwicht misbruikt. Hij heeft door zijn handelen het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat een kind thuis moet hebben op grove wijze beschaamd. Dergelijke gebeurtenissen kunnen langdurige gevolgen hebben voor de slachtoffers, omdat er sprake is van ernstige schending van hun geestelijke en lichamelijke integriteit. Dat dit ook voor aangever geldt, blijkt uit zijn ter zitting van het hof voorgelezen indringende slachtofferverklaring.
Het hof is van oordeel dat naast het door verdachte gepleegde seksueel misbruik de houding en het gedrag van verdachte na het openbaren van het seksueel misbruik door aangever zeer kwalijk is geweest. Hij heeft zijn gedrag gebagatelliseerd en de verantwoordelijkheid (deels) bij het slachtoffer gelegd door hem onder meer te verwijten dat hij het nooit eerder aan iemand heeft verteld, in welk geval verdachte hulp had kunnen zoeken, terwijl aangever heeft verklaard dat hij van verdachte juist niet over het misbruik mocht spreken. Door zijn houding heeft verdachte weinig empathie richting het slachtoffer getoond en opnieuw emotionele schade bij hem veroorzaakt. Ook ter terechtzitting heeft het hof niet de indruk gekregen dat verdachte de ernst van de door hem gepleegde feiten inziet en daarvoor de volle verantwoordelijkheid neemt.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 april 2022 – niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van een reclasseringsrapport d.d. 26 februari 2021.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, zoals opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat-generaal, in het geval van verdachte passend en noodzakelijk is. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen. Een andere, lichtere straf(modaliteit) doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en de ernst van het feit en het leed dat hij het slachtoffer jarenlang heeft aangedaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 46.311,40 en ziet op € 1.310,14 aan materiële schade (verbruik eigen risico in 2020, aanschaf voicerecorder en procedure ontkenning vaderschap) en € 45.000,- aan immateriële schade. In eerste aanleg heeft de verdediging aangegeven dat verdachte bereid was om de gevorderde schadevergoeding te voldoen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd en heeft daarnaast verzocht om een hoger bedrag dan de oorspronkelijke vordering via de weg van de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Deze verhoging ziet op materiële schade betreffende kosten voor studievertraging van € 16.625,- en verbruik eigen risico in 2021 en 2022 van € 697,55 en een verhoging van de immateriële schade van € 10.000,-.
Ter zitting van het hof heeft de verdediging naar voren gebracht dat het in eerste aanleg gedane aanbod om de gevorderde schadevergoeding te betalen wordt ingetrokken. De verdediging acht een bedrag van € 10.000,- tot € 15.000,- (het hof begrijpt: ter vergoeding aan immateriële schade) bij nader inzien billijk. De verdediging heeft de gevorderde materiële schade niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Dit toegewezen deel ziet op de gehele materiële schade.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade wordt een bedrag van € 35.000,- toegewezen. Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof dat de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede de impact daar van in het concrete geval. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad op zijn persoonlijk leven. Gelet op die concrete onderbouwing acht het hof een immateriële schadevergoeding van € 35.000,- billijk en zal dit bedrag worden toegewezen.
De toegewezen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf de einddatum van de bewezen verklaarde feiten, 20 juli 2010.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft de verhoging zoals deze in hoger beroep is verzocht om via de schadevergoedingsmaatregel op te leggen overweegt het hof dat deze opgevoerde posten onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof zal daarom niet meegaan in dit verzoek van de benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36.310,14 (zesendertigduizend driehonderdtien euro en veertien cent) bestaande uit € 1.310,14 (duizend driehonderdtien euro en veertien cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 36.310,14 (zesendertigduizend driehonderdtien euro en veertien cent) bestaande uit € 1.310,14 (duizend driehonderdtien euro en veertien cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 216 (tweehonderdzestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 juli 2010.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 17 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.