ECLI:NL:GHARL:2022:3830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
200.306.598/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in hoger beroep wegens onveilige situatie voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2013. De moeder, verzoekster, had een verzoek ingediend om de zorg- en opvoedingstaken tijdelijk uitsluitend aan haar toe te wijzen, omdat de situatie bij de vader als onveilig werd ervaren. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de zorgregeling vastgesteld, maar de moeder vreesde dat de huidige regeling niet veilig was voor het kind, vooral gezien de meldingen van alcoholgebruik door de vader en eerdere incidenten van geweld tussen de ouders in het bijzijn van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die de veiligheid van de minderjarige in het geding brengen. De hulpverlening bleek tekort te schieten, en er was geen gezinsvoogd beschikbaar om toezicht te houden op de situatie. Het hof heeft daarom besloten de zorgregeling op te schorten voor de duur van het hoger beroep en heeft bepaald dat de minderjarige voorlopig minimaal twee keer per week telefonisch of via beeldbellen contact zal hebben met haar vader. De vader had verzocht om de moeder in de kosten van de procedure te veroordelen, maar het hof heeft besloten dat partijen hun eigen kosten dragen, conform het uitgangspunt in familiaire zaken.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige omgeving voor kinderen en de rol van de hulpverlening in dergelijke situaties. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van de minderjarige, die opgroeit in een onveilige en instabiele omgeving, en heeft de zorgregeling aangepast om haar veiligheid te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.598/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 137238)
beschikking van 10 mei 2022 inzake voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder,
advocaat: mr. H.Q.N. Renon te Assen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Assen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij beschikking van 10 november 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2013, afgewezen en is bepaald dat de zorgregeling zoals die is vastgesteld in de beschikking van 15 juli 2020 van de rechtbank Noord-Nederland met ingang van de week volgend op de bestreden beschikking dient te worden hervat.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek inzake de voorlopige voorziening
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv met bijlage(n), ingekomen op 8 februari 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 14 februari 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift tegen het verzoek tot voorlopige voorziening met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 16 april 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 22 april 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [naam1] verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder om voor de duur van het hoger beroep de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals vastgelegd in de beschikking van 15 juli 2020 te wijzigen in die zin dat tot op het moment dat door het hof anders wordt beslist, de zorg- en opvoedingstaken uitsluitend door de moeder worden uitgevoerd, terwijl de vader enkel telefonisch dan wel langs elektronische weg, dan wel onder begeleiding van een professionele derde fysiek contact met [de minderjarige] mag hebben, althans een zodanige voorziening te treffen als het hof passend en geboden acht. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer en verzoekt de door de moeder gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
3.3
Het hof stelt voorop dat een voorlopige (provisionele) voorziening een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Het algemene vereiste dat de partij die de provisionele voorziening vraagt belang moet hebben bij een dergelijk verzoek, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van artikel 223 Rv, leidt tot het vereiste dat de verzoeker in die zin belang bij het verzoek moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
3.4
Naar het oordeel van het hof kan van de moeder niet worden gevergd dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht, en heeft zij dus belang bij haar verzoek. Hiertoe overweegt het hof het volgende. Tussen de ouders van [de minderjarige] is al jarenlang sprake van een heftige echtscheidingsstrijd. Meerdere ouderschapstrajecten zijn ingezet, maar zonder (noemenswaardig) resultaat. Bij beide ouders blijft sprake van wantrouwen richting de andere ouder. Mede door de betrokkenheid van de netwerken van beide ouders blijft er sprake van onderlinge strijd en onrust, waarbij beide ouders elkaar aanwijzen als de aanstichter en waarbij zij beschuldigingen uiten over drankmisbruik (aan de zijde van de vader) en ouderverstoting (door de moeder). Voor het hof valt niet vast te stellen wie als veroorzaker van de huidige situatie moet worden gezien, omdat beide ouders door hun doen en laten een aandeel hebben in de ontstane situatie. Duidelijk is wel dat [de minderjarige] als gevolg van deze strijd opgroeit in een instabiele en onveilige omgeving en dat zij veel van deze strijd heeft meegekregen. Omdat hulpverlening in een vrijwillig kader ontoereikend bleek, is [de minderjarige] bij beschikking van 15 oktober 2021 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
3.5
De vraag die het hof in deze procedure dient te beantwoorden is of voortzetting van de huidige zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 15 juli 2020, op grond waarvan [de minderjarige] iedere week van maandag uit school tot woensdag naar school bij haar vader verblijft, alsmede om de week een weekend en de helft van de schoolvakanties, gedurende de behandeling van het geding in hoger beroep veilig genoeg is voor haar. Los van de voortdurende strijd tussen de ouders en de onveiligheid die dit voor [de minderjarige] oplevert, houdt het hof bij de beantwoording van deze vraag rekening met meerdere incidenten die bedreigend voor [de minderjarige] zijn geweest. Op 20 juli 2021 heeft er fysiek geweld plaatsgevonden tussen de ouders in het bijzijn van [de minderjarige] . Op 13 december 2021 heeft [de minderjarige] tijdens haar verblijf bij de vader op straat een onbekende vrouw aangesproken met de boodschap dat haar vader had gedronken en dat zij naar haar moeder wilde. Nadat de moeder verscheen ontstond er een handgemeen tussen (de partner van) de moeder en de vader, wederom in het bijzijn van [de minderjarige] . De betrokken politieagenten constateerden dat de vader met dubbele tong sprak, loom uit zijn ogen keek en dat er geen twijfel over bestond dat hij onder invloed van alcohol was. Op 26 maart 2022 heeft [de minderjarige] telefonisch contact opgenomen met Spoed4Jeugd. Volgens de medewerker die zij gesproken heeft gaf [de minderjarige] aan dat zij bij oma was en dat oma even weg was zodat zij veilig kon bellen. [de minderjarige] zou hebben gezegd dat ze bang is voor haar vader, dat hij raar doet en dat hij alcohol gebruikt. Hoewel het bij alle incidenten onduidelijk blijft wat ieders rol is geweest, staat voor het hof vast dat het voor [de minderjarige] onveilig is geweest.
3.6
Complicerende factor is het feit dat de GI uit personeelsgebrek pas na het incident op 13 december 2021 een jeugdbeschermer aan [de minderjarige] heeft toegewezen, mede nadat Veilig Thuis aangaf dat er op korte termijn (binnen een week) veiligheidsafspraken dienden te worden opgesteld. De betreffende jeugdbeschermer heeft, ondanks het advies om de zorgregeling, die na 13 december 2021 tijdelijk was stopgezet, weer op te starten met een ontmoeting tussen de vader en [de minderjarige] op een neutrale plek, toch ingezet op directe hervatting van de vastgelegde zorgregeling, ook omdat de vader niet mee wilde werken aan begeleide omgang. Kort hierna, op 21 januari 2022, is de jeugdbeschermer uitgevallen en tot op heden is er nog geen nieuwe jeugdbeschermer aangesteld, ondanks de constatering van Veilig Thuis in haar verslag van 17 december 2021 dat er sprake is/lijkt te zijn van (een ernstig vermoeden van) structurele ernstige onveiligheid omdat [de minderjarige] opgroeit in een situatie waarin zij met regelmaat getuige is van fysiek en verbaal geweld tussen haar ouders en waarbij het vermoeden bestaat dat zij structureel wordt blootgesteld aan overmatig alcoholgebruik door haar vader. De zorgregeling is in januari 2022 hervat na het maken van veiligheidsafspraken met de vader over zijn alcoholgebruik in het bijzijn van [de minderjarige] , maar door het ontbreken van een jeugdbeschermer is er niemand die er op toeziet of de vader zich houdt aan de gemaakte afspraken. Het hof maakt zich ernstig zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] en de invloed hiervan op haar ontwikkeling. Waar zowel een neutrale voorbijganger als vier politieagenten tijdens het incident op 13 december 2021 hebben verklaard dat er sprake was van (overmatig) alcoholgebruik door de man, blijft de vader dit alcoholgebruik ontkennen, ook ter zitting van het hof. [de minderjarige] gaf in januari 2022 in eerste instantie aan dat zij helemaal niet meer naar haar vader wilde. Ze stond wel open voor een tussenstap, maar was zelf te verdrietig om met een plan te komen. Omdat de vader niet openstond voor omgang op een neutrale plek is de omgang hervat op 10 januari 2022. Oma heeft [de minderjarige] uit school gehaald en in aanwezigheid van de jeugdbeschermer heeft oma [de minderjarige] bij de vader gebracht. Er zijn weliswaar veiligheidsafspraken met de ouders gemaakt, maar door het wegvallen van de jeugdbeschermer op 21 januari 2022 worden deze afspraken niet gecontroleerd. Ook zijn er geen voorwaarden gesteld aan hervatting van de omgang (bijvoorbeeld in de vorm van alcoholtesten voorafgaand aan de omgang) en is er in maart 2022 niets gedaan met het telefoontje van [de minderjarige] naar Spoed4Jeugd. Los van de vraag of [de minderjarige] wel/niet onder invloed staat van de moeder op de momenten dat zij zich uitlaat over alcoholgebruik van haar vader (zoals door de vader is betoogd) is het zeer zorgelijk dat [de minderjarige] zich, om welke reden dan ook, genoodzaakt voelt om dergelijke uitspraken te doen en vervolgens volledig genegeerd wordt in haar kreten om hulp. Hiermee is de hulpverlening aantoonbaar tekort geschoten in haar zorgplicht richting [de minderjarige] .
3.7
Naar het oordeel van het hof zijn er met het incident op 13 december 2021 en het telefoontje van [de minderjarige] op 26 maart 2022 nieuwe feiten en omstandigheden sinds de bestreden beschikking die maken dat nakoming van de zorgregeling niet langer in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Deze nieuwe feiten en omstandigheden zijn met name gelegen in het (grote vermoeden van) alcoholgebruik van de vader op de momenten dat [de minderjarige] onder zijn zorg valt en de gevolgen daarvan voor de veiligheid van [de minderjarige] . Het hof zal het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen voor de duur van het hoger beroep toewijzen, met dien verstande dat het hof zal bepalen dat [de minderjarige] voorlopig minimaal twee maal per week telefonisch of via beeldbellen contact zal hebben met haar vader. Het hof realiseert zich dat dit een groot verschil is met de huidige regeling waarbij [de minderjarige] praktisch de helft van de tijd bij haar vader verblijft en heeft bij deze beslissing daarom overwogen om begeleide omgang te bepalen, in plaats van telefonisch contact. Gelet echter op het ontbreken van iedere vorm van regievoering vanuit de GI valt spijtig genoeg niet te verwachten dat begeleide omgang op korte termijn gerealiseerd kan worden. Een dergelijke beslissing zou daarmee in de praktijk niet uitvoerbaar zijn en alleen maar onrust tussen partijen opleveren.
3.8
De vader heeft verzocht de moeder in de kosten van de procedure inzake de voorlopige voorziening te veroordelen. In wat de vader heeft aangevoerd ziet het hof echter geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken met een familiair karakter de proceskosten gecompenseerd worden in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.

4.De beslissing

Het hof:
schort de bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 juli 2020 vastgestelde zorgregeling op voor de duur van het geding in hoger beroep;
bepaalt dat [de minderjarige] voor de duur van het geding in hoger beroep in het kader van de zorgregeling minimaal twee maal per week telefonisch of via beeldbellen omgang heeft met haar vader;
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 10 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.