ECLI:NL:GHARL:2022:3807

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
P22/0036
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van de verpleging van overheidswege na overtreding van voorwaarden door terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hervatting van de verpleging van overheidswege van een terbeschikkinggestelde. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1983, verbleef op dat moment op een forensisch psychiatrische afdeling. Het hof oordeelde dat de verpleging moest worden hervat, omdat recentelijk twee beschermende factoren in het risicomanagement waren weggevallen: de relatie met zijn partner en zijn werk. Daarnaast had de terbeschikkinggestelde op 29 oktober 2021 een voorwaarde overtreden die bedoeld was om delictgedrag te voorkomen. Er waren sterke aanwijzingen voor zorgwekkend gedrag van de terbeschikkinggestelde op dat moment, en hij had niet de benodigde behandeling ondergaan voor de zedendelicten waarvoor hij was veroordeeld. Het hof concludeerde dat de voortzetting van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging niet verantwoord was, gezien de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het ingestelde beroep. De vordering tot hervatting van de verpleging werd toegewezen, en het verzoek tot aanhouding van de beslissing werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren van het hof.

Uitspraak

TBS P22/0036
Beslissing van 12 mei 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
verblijvende op de forensisch psychiatrische afdeling (FPA) [kliniek 1] (hierna: de kliniek), onder verantwoordelijkheid van [reclasseringsinstelling] (hierna: de reclassering).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 november 2021. Deze beslissing houdt in de afwijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank, en daarnaast op:
 het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
 de beslissing waarvan beroep;
 de akte van het instellen van beroep op 1 december 2021;
 de schriftuur van de officier van justitie van 13 december 2021;
 het vijfde voortgangsverslag van de reclassering, van 13 januari 2022;
 de e-mail van [naam 1] , medewerker van het ressortsparket, van 29 maart 2022, met daarbij acht bijlagen;
 het zesde voortgangsverslag van de reclassering, van 6 april 2022.
Het hof heeft ter zitting van 28 april 2022 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaatgeneraal, mr. W.C.J. Stienen. Als deskundige is gehoord: [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan [reclasseringsinstelling] .

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde beroep. Op 10 november 2021 heeft de rechter-commissaris beslist tot afwijzing van de vordering tot voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege. Het openbaar ministerie is niet in beroep gegaan tegen die beslissing. Vervolgens heeft de officier van justitie op de zitting bij de rechtbank, op 17 november 2021, gerekwireerd tot afwijzing van de vordering. De vordering tot hervatting van de verpleging was hoofdzakelijk gebaseerd op de verdenking dat de terbeschikkinggestelde op 29 oktober 2021 een strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk schennispleging. Twee dagen na de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de vordering, heeft de terbeschikkinggestelde een kennisgeving ontvangen van de officier van justitie, inhoudend dat hij niet verder zal worden vervolgd voor de schennispleging op 29 oktober 2021. Met deze gang van zaken heeft het openbaar ministerie bij de terbeschikkinggestelde het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het geen beroep zou instellen tegen de beslissing waarvan beroep. Desondanks is strijd met de goede procesorde beroep ingesteld. In het licht van de informatie die na de sepotbeslissing is verkregen over de verdenking van schennispleging, zou het zuiverder zijn geweest naar aanleiding daarvan een nieuwe vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege in te dienen. In dat geval zou die nieuwe informatie zowel bij de rechtbank als eventueel bij het hof bij de behandeling van de zaak worden betrokken, in twee instanties derhalve.
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen. Dat de terbeschikkinggestelde niet heeft gemeld dat hij ging hardlopen is op zichzelf onvoldoende ernstig om hervatting van de verpleging van overheidswege te rechtvaardigen. Het gaat dus vooral om de vermeende tweede overtreding van de voorwaarden: de verdenking van schennispleging. Van een veroordeling hiervoor is nog geen sprake. De terbeschikkinggestelde is verhoord als verdachte en aanvankelijk heeft de officier van justitie de zaak geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. Later is alsnog overgegaan tot vervolging. Er is onvoldoende belastend bewijs om te kunnen vaststellen dat de terbeschikkinggestelde degene is die de schennispleging heeft begaan. Op basis van de locatiegegevens die zijn verkregen door middel van de enkelband, kan slechts worden vastgesteld dat hij in de buurt was van de tennisbaan waar de schennispleging zou hebben plaatsgevonden. Op 30 juni 2022 zal de verdenking worden beoordeeld door de politierechter. Wat voorkomen moet worden, is dat het huidige traject nu stil komt te liggen, om te zijner tijd in het geval van een vrijspraak weer te worden voortgezet. Hier komt bij dat het gaat om verdenking van een misdrijf waarvoor geen terbeschikkingstelling kan worden opgelegd en dat, anders dan de reclassering stelt, de verdenking van schennispleging niet direct delictgerelateerd is of kan worden beschouwd als opstapje naar ernstigere zedendelicten.
Verder is van belang dat de terbeschikkingstelling al achttien jaren duurt. Gelet op de duur van de terbeschikkingstelling zou hervatting van de verpleging van overheidswege disproportioneel zijn. Ook geldt dat, gelet op de behandelgeschiedenis, niet te verwachten valt dat hervatting van de verpleging van overheidswege qua behandeling veel zal opleveren. Bovendien is een minder ingrijpend middel beschikbaar, namelijk een time-out-plaatsing in de kliniek of een verblijf in de FPA zonder vrijheden. Gegeven deze alternatieven is geen sprake van noodzaak tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de beslissing zal worden aangehouden voor de duur van drie maanden. Dit biedt de gelegenheid af te wachten wat de uitkomst zal zijn van de strafzaak betreffende de schennispleging. Ook zal dan het adviesrapport gereed zijn dat psychiater drs. Gerritsen zal uitbrengen met het oog op de volgende procedure betreffende verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. De terbeschikkinggestelde heeft de voorwaarden overtreden door te gaan hardlopen zonder de kliniek hiervan op de hoogte te stellen. Dit leverde al voldoende reden op voor een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege. Vervolgens is daar nog een reden bijgekomen, namelijk de verdenking dat de terbeschikkinggestelde zich schuldig heeft gemaakt aan schennispleging.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat de terbeschikkinggestelde zich op 29 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan schennispleging. In het licht van de indexdelicten vormt dit voldoende reden voor toewijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege. Doordat de terbeschikkinggestelde de indexdelicten ontkent, is het niet mogelijk te werken aan de problematiek die aan die delicten ten grondslag heeft gelegen. Het is wenselijk om het recidiverisico te minimaliseren en dit vergt dat de verpleging van overheidswege wordt hervat.
Het verzoek tot aanhouding van de beslissing dient te worden afgewezen. De overtreding van de voorwaarden is zodanig ernstig dat het onwenselijk is de uitkomst van de strafzaak af te wachten.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het ingestelde beroep
De raadsvrouw heeft bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde beroep. Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof kan aan de gang van zaken die aan het verweer ten grondslag is gelegd, niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat het openbaar ministerie geen beroep zou instellen tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege. Het hof concludeert dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het ingestelde beroep.
Toewijzing van de vordering
Het hof zal de vordering toewijzen en overweegt daartoe als volgt.
Bij arrest van 29 maart 2004 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage de terbeschikkinggestelde veroordeelde tot een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, ter zake van:
 verkrachting en
 feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, en
 poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Bij beslissing van 17 juli 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, beslist tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Bij vordering van 9 november 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend die ertoe strekt dat de verpleging van overheidswege wordt hervat.
Het hof kan, op vordering van het openbaar ministerie, beslissen tot hervatting van de verpleging van overheidswege als de terbeschikkinggestelde een gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel van de algemene veiligheid van personen dat eist.
Op 29 oktober 2021 heeft de terbeschikkinggestelde ’s avonds verlof opgenomen tot 21.30 uur om ruitenwissers te kopen. Anders dan besproken met de kliniek is de verdachte naar een tenniscomplex gegaan om daar  naar eigen zeggen  te gaan hardlopen. Door zijn verlof anders in te vullen dan vooraf besproken met de kliniek heeft de terbeschikkinggestelde een gestelde voorwaarde niet nageleefd. Het betreft de voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde in het kader van zijn opname in de kliniek zich houdt aan de daar geldende huisregels en de afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Er zijn sterke aanwijzingen dat de terbeschikkinggestelde die avond bij dat tenniscomplex delictgedrag heeft verricht, namelijk dat hij in bosschages aan de rand van een tennisbaan waar op dat moment tennisles werd gegeven aan een groepje leerlingen, heeft gemasturbeerd. Naar aanleiding van deze verdenking van openbare schennispleging is de terbeschikkinggestelde onder meer zijn baan verloren, terwijl zijn baan werd gezien als een beschermende factor in het risicomanagement.
Naast zijn werk is recentelijk nog een andere beschermende factor weggevallen, namelijk zijn relatie met [naam 2] , de moeder van zijn dochter. Deze relatie is inmiddels verbroken. Bovendien is de terbeschikkinggestelde niet open geweest over deze relatiebreuk. Immers reageerde de terbeschikkinggestelde op 7 april 2022 verbaasd toen de reclassering hem voorhield dat in de visie van de reclassering sprake is van instabiliteit met betrekking tot de beschermende factoren, waarbij de terbeschikkinggestelde stellig kenbaar maakte geen verandering te zien in de situatie met betrekking tot de beschermende factoren. Vervolgens heeft de terbeschikkinggestelde op 10 april 2022 de reclassering laten weten dat hij potentieel een nieuwe relatie heeft, waarop [naam 2] een dag daarna benadrukt dat haar relatie met de terbeschikkinggestelde definitief voorbij is.
De terbeschikkingstelling is opgelegd voor een aantal zedenmisdrijven. De terbeschikkinggestelde ontkent dat hij deze indexdelicten heeft begaan. Tijdens de terbeschikkingstelling is zowel in forensisch psychiatrisch centrum (FPC) [kliniek 2] als in FPC [kliniek 3] geen behandelovereenstemming ontstaan met betrekking tot zedenproblematiek, waardoor ten aanzien van deze problematiek geen behandeling heeft plaatsgevonden. Derhalve valt in het algemeen moeilijker in te schatten wat de kans is dat de terbeschikkinggestelde opnieuw delict(gerelateerd) gedrag zal verrichten. Ook kan meer specifiek niet goed worden beoordeeld wat de betekenis is van het gedrag van de terbeschikkinggestelde op 29 oktober 2021 met het oog op herhaling van misdrijven zoals de indexdelicten. Volgens de reclassering waren er vooraf geen signalen dat de terbeschikkinggestelde dergelijk gedrag zou vertonen. Eerder in het traject van de terbeschikkingstelling heeft zich iets vergelijkbaars voorgedaan. Nadat in 2015 het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had beslist tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, is de terbeschikkinggestelde op 24 juli 2016 aangehouden op verdenking van openbare schennis van de eerbaarheid. Ook toen kwam de verdenking voor de reclassering totaal onverwacht.
Uit het voorgaande volgt dat recentelijk twee beschermende factoren in het risicomanagement zijn weggevallen, te weten de relatie van de terbeschikkinggestelde met [naam 2] en zijn werk. Verder heeft hij op 29 oktober 2021 een voorwaarde overtreden die direct ertoe strekt delictgedrag te voorkomen, terwijl er sterke aanwijzingen zijn voor zorgwekkend gedrag van de terbeschikkinggestelde op dat moment. Ten slotte is hij niet behandeld voor de zedendelicten waarvoor hij is veroordeeld terwijl sprake is van een gebrek aan inzicht in de zedenproblematiek en de daaraan gerelateerde risicofactoren van de terbeschikkinggestelde. Op basis van dit alles tezamen is het hof van oordeel dat voortzetting van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verantwoord is.
Concluderend is het hof van oordeel dat het belang van de veiligheid van anderen dan wel van de algemene veiligheid van personen eist dat de verpleging van overheidswege wordt hervat.
Afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de beslissing
Het hof zal beslissen tot afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de beslissing voor de duur van drie maanden, in afwachting van het vonnis in de strafzaak over de verdenking van schennispleging en het advies dat psychiater drs. Gerritsen zal uitbrengen met het oog op de volgende procedure betreffende verlenging van de terbeschikkingstelling. De noodzakelijkheid daarvan is niet gebleken. Het hof acht zich op basis van de aanwezige informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het ingestelde beroep.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing waarvan beroep.
Beslistdat de verpleging van overheidswege wordt
hervat.
Wijst afhet verzoek tot aanhouding van de beslissing voor de duur van drie maanden.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M.J. Vos, raadsheren,
drs. I.M. van Woudenberg en drs. P.K.J. Ronhaar, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 12 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.