ECLI:NL:GHARL:2022:374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.300.672/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie in hoger beroep kort geding met belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [geïntimeerde] vorderde dat de executie van een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland werd geschorst. De rechtbank had [geïntimeerde] in een eerdere bodemprocedure veroordeeld tot betaling van € 20.000,- aan [appellant], met de mogelijkheid van executie bij voorraad. [geïntimeerde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderde in kort geding schorsing van de executie, omdat hij een spoedeisend belang had bij het behoud van zijn woning, waar hij samen met zijn dochters woont. Het hof heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij schorsing, omdat het vonnis nog niet onherroepelijk is en [geïntimeerde] niet in staat is om alternatieve woonruimte te vinden. Het hof heeft het toetsingskader van de Hoge Raad toegepast en geconcludeerd dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder wegen dan die van [appellant]. De voorzieningenrechter van de rechtbank had de vorderingen van [geïntimeerde] terecht toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van de duur van de schorsing en het griffierecht, dat te hoog was vastgesteld. De schorsing wordt beperkt tot de datum waarop het hof in de bodemprocedure een eindarrest zal wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.672/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 207149)
arrest in spoed kort geding van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.N. Huisman, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.J. Jans, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 december 2021 hier over.
1.2
Ter uitvoering van dat tussenarrest heeft op 21 december 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
[appellant] is een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland gestart tegen [geïntimeerde] , waarin hij betaling vordert van € 30.000,-, te vermeerderen met wettelijke en kosten. De rechtbank heeft [geïntimeerde] in deze procedure (de bodemprocedure) in een vonnis van
19 mei 2021 veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 20.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [geïntimeerde] heeft met een appeldagvaarding van 10 juni 2021 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij dit hof [1] .
2.2
[geïntimeerde] is eigenaar van een woning aan [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning). Hij woont in deze woning. Zijn twee dochters, van 15 en (bijna) 9 jaar, wonen de helft van de week bij hem in de woning, de andere helft van de week wonen zij bij hun moeder.
2.3
Op de woning rust een recht van hypotheek ten behoeve van ABN AMRO Bank (hierna: de bank).
2.4
[appellant] heeft executoriaal beslag laten leggen op de woning en wil de woning executoriaal verkopen. In een brief van 9 augustus 2021 heeft de bank [geïntimeerde] geschreven dat zij, omdat zij een recht van hypotheek heeft, de veilingprocedure van de woning overneemt.
2.5
[geïntimeerde] heeft in kort geding gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen en geschorst te houden en de executie van het vonnis te staken en gestaakt te houden tot de beslissing van het hof in de bodemprocedure onherroepelijk is geworden.
2.6
In de bodemprocedure zal het hof vandaag arrest wijzen. Het hof zal [appellant] opdragen te bewijzen dat hij € 20.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend.
2.7
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft de in 2.5 vermelde vorderingen toegewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel.
Het hof zal deze beslissing hierna toelichten en daarbij ingaan op de standpunten van partijen. In dat verband zal het hof ook de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het oordeel van de voorzieningenrechter bespreken.

3.De bespreking van het geschil tussen partijenSpoedeisend belang3.1 Het hof dient ambtshalve te beoordelen of [geïntimeerde] nog een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Dat is het geval. Omdat het hof nog geen eindarrest zal wijzen in de bodemprocedure en het vonnis van de rechtbank in de bodemprocedure dus nog niet bekrachtigd of vernietigd is, kan [appellant] dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis nog steeds ten uitvoer leggen. [geïntimeerde] heeft dan ook nog steeds een spoedeisend belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.

3.2
[geïntimeerde] heeft betoogd dat [appellant] geen spoedeisend belang heeft bij het hoger beroep. Dat standpunt berust op een misvatting. [appellant] hoeft geen spoedeisend belang te hebben bij het door hem ingestelde hoger beroep. Voldoende is dat hij zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzieningenrechter en dat tegen deze beslissing hoger beroep openstaat. Dat is het geval. Het spoedeisend belang speelt alleen een rol aan de zijde van [geïntimeerde] , omdat hij (en niet [appellant] ) een voorziening in kort geding heeft gevorderd.
Toetsingskader3.3 In zijn arrest van 20 december 2019 [2] heeft de Hoge Raad het volgende toetsingskader gegeven voor een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitspraak, waartegen een rechtsmiddel is ingesteld:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof zal dit toetsingskader gebruiken bij de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] . Omdat de rechtbank in de bodemprocedure niet heeft gemotiveerd waarom het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, gaat het daarbij om de onder a en b vermelde uitgangspunten. Dat de rechtbank de uitvoerbaar verklaring bij voorraad ook niet hoefde te motiveren, omdat [geïntimeerde] daartegen geen verweer had gevoerd, maakt dat - anders dan [appellant] meent - niet anders. Feit is dat er een vonnis ligt dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zonder dat de beslissing op dit punt is gemotiveerd.
Kennelijke misslagen?3.5 Volgens [geïntimeerde] berust het vonnis in de bodemprocedure op een kennelijke misslag. Daarvan kan slechts sprake zijn bij een zo evidente vergissing over het recht of de feiten dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. De misslag moet zich als het ware uit zichzelf ook aan de oppervlakkige lezer opdringen. Tegen die achtergrond heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van feitelijke of juridische misslagen. De stellingen van [geïntimeerde] komen erop neer dat de rechtbank teveel gewicht heeft toegekend aan de omschrijving op een bankoverschrijving betreffende een betaling van [appellant] aan [geïntimeerde] . Wat er ook zij van het oordeel van de rechtbank op dit punt, het is verdedigbaar en zeker niet evident onjuist. Dat het hof in de bodemzaak, nadat partijen in hoger beroep opnieuw het inhoudelijk debat hebben gevoerd, tot een ander oordeel komt, maakt dat niet anders.
Belangenafweging3.6 [geïntimeerde] voert vervolgens aan dat de belangen van [appellant] bij executie van het vonnis niet opwegen tegen zijn, [geïntimeerde] , belangen bij staking van de executie. Hij wijst erop dat hij er groot belang bij heeft om in het huis te kunnen blijven wonen. Hij woont er niet alleen, maar ook zijn dochters wonen er de helft van de tijd. Het zal, gezien de schaarste op de woningmarkt in combinatie met zijn beperkte financiële mogelijkheden, zeer moeilijk zo niet onmogelijk zijn om andere, passende woonruimte te vinden. Bovendien heeft [appellant] geen redelijk belang bij de uitwinning van het beslag op de woning, omdat de verkoopopbrengst bij een gedwongen verkoop na aftrek van kosten waarschijnlijk lager zal zijn dan de hypotheekschuld, aldus [geïntimeerde] .
3.7
Het is aannemelijk dat [geïntimeerde] er een groot belang bij heeft om in de woning te kunnen blijven wonen. Het is algemeen bekend dat er grote schaarste heerst op de woningmarkt en dat het voor iemand met beperkte financiële middelen zeer moeilijk is om een passende woning te vinden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] woonruimte zal moeten vinden waar ook zijn dochters de helft van de week in kunnen verblijven. Het hof acht voorshands aannemelijk dat [geïntimeerde] gezien zijn persoonlijke situatie niet in staat is meer inkomen te verwerven dan hij nu doet, zodat hem geen verwijt kan worden gemaakt van zijn beperkte financiële armslag en de gevolgen daarvan voor de (on)mogelijkheid om alternatieve woonruimte te verkrijgen en te voldoen aan het vonnis.
3.8
Tegenover dit grote belang van [geïntimeerde] staat het belang van [appellant] dat zijn (opeisbare) vordering wordt voldaan. [appellant] heeft niet aangevoerd dat hij in de problemen komt wanneer zijn vordering niet op korte termijn wordt voldaan, maar hij de uitkomst van de bodemprocedure zal moeten afwachten. De stelling van [appellant] dat hij belang heeft bij een spoedige gedwongen verkoop van de woning omdat naar verwachting de markt voor beleggingspanden op korte termijn zal verslechteren, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd. Als de markt voor beleggingspanden al zal verslechteren, in die zin dat de prijzen zullen dalen, dan betekent dat nog niet dat ook de waarde van de woning van [geïntimeerde] zal verminderen, alleen al omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de markt voor beleggingspanden de relevante markt is voor de woning van [geïntimeerde] . Dat is immers een ‘standaard’ eengezinswoning in een ‘doorsnee’ woonwijk in de stad [woonplaats1] . Het is algemeen bekend dat de prijzen van woonhuizen in Nederland de laatste jaren sterk gestegen zijn en de algemene verwachting is niet dat de prijzen op korte termijn zullen dalen. Tegen die achtergrond heeft [appellant] zijn betoog dat hij vanwege de te verwachten waardeontwikkeling van de woning belang heeft bij een openbare verkoop op korte termijn onvoldoende onderbouwd.
3.9
Gelet op wat hiervoor is overwogen, valt een belangenafweging op dit moment in het voordeel uit van [geïntimeerde] . Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of er bij een gedwongen verkoop van de woning na aftrek van kosten en hypotheekschuld een positief saldo zal overblijven waarop [appellant] zich zal kunnen verhalen en of sprake is van een restitutierisico.
3.1
[appellant] heeft wel gelijk met zijn betoog dat de schorsing van de executie in duur beperkt moet blijven totdat in de bodemprocedure een eindarrest is gewezen, en dus niet totdat dat eindarrest in kracht van gewijsde is gegaan [3] .
3.11
De conclusie is dat de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] tot schorsing van de executie terecht heeft toegewezen. De tegen dit oordeel gerichte grieven van [appellant] falen. Grief 6 over de duur van de schorsing slaagt.
Conclusies3.12 Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter grotendeels bekrachtigen. Bij deze stand van zaken is [appellant] de in het ongelijk gestelde partij. De voorzieningenrechter heeft hem dan ook terecht in de proceskosten veroordeeld. Het hof zal hem ook in de kosten van de procedure bij het hof veroordelen (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II).
3.13
Partijen zijn het erover eens dat de voorzieningenrechter bij het vaststellen van de proceskostenveroordeling is uitgegaan van een te hoog griffierecht. Grief 8 van [appellant] slaagt om die reden. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter (alleen) op dit punt vernietigen en alsnog het juiste griffierecht vaststellen.

4.4. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Groningen van 3 september 2021, met uitzondering van de in het dictum onder 5.1 vermelde duur van de schorsing en het in het dictum onder 5.2 vastgestelde bedrag aan proceskosten;
vernietigt de in het dictum onder 5.1 vermelde duur van de schorsing en het in het dictum onder 5.2 vastgestelde bedrag en doet opnieuw recht door:
de duur van de schorsing te beperken tot de dag waarop het hof in de bodemprocedure een eindarrest zal wijzen;
het in het dictum onder 5.2 vermelde bedrag aan proceskosten vast te stellen op € 901,-;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure bij het hof en stelt deze kosten vast op
€ 338,- aan verschotten en op € 2.228,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.W. Zandbergen en M. Willemse en is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Die zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.295.787/01. De mondelinge behandeling vond ook plaats op 21 december 2021.
3.Zie rov. 5.6.4 van het eerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2019.