In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De betrokkene was eerder onherroepelijk veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het hof moest zich buigen over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had op 16 september 2020 een beslissing genomen waarbij de betrokkene werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 123.758,32 aan de Staat. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na meerdere terechtzittingen en heeft de verklaring van de betrokkene, afgelegd bij de politie, als uitgangspunt genomen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten van € 6.820,-, wat het hof als het juiste bedrag heeft vastgesteld op basis van de verklaringen en bewijsmiddelen. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, maar het hof heeft deze argumenten niet gevolgd. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft vastgesteld op € 6.820,-. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over een periode van 14 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de verklaringen van de betrokkene en de in beslag genomen notitie.
De beslissing van het hof is op 10 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de voorzitter en de raadsheren de uitspraak hebben gedaan in aanwezigheid van de griffier.