ECLI:NL:GHARL:2022:3720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.301.254/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op woonhuis door vennootschap gelegd onder voormalig bestuurder

In deze zaak gaat het om de opheffing van een conservatoir beslag dat door Minpex B.V. is gelegd op de woning van haar voormalige (middellijke) bestuurder, [geïntimeerde]. De achtergrond van het geschil ligt in een conflict met de nieuwe eigenaar van Minpex, die [geïntimeerde] verwijt onbehoorlijk bestuur en hem aansprakelijk houdt voor een verlies dat in 2019 is geleden. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven, omdat het hoogst onzeker was dat Minpex in de bodemprocedure gelijk zou krijgen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigt deze beslissing na een belangenafweging tussen Minpex en [geïntimeerde].

Minpex, opgericht door [geïntimeerde] in 2016, heeft zich gespecialiseerd in de groothandel van onderdelen van mobiele telefoons en heeft in 2019 een aanzienlijke omzetgroei doorgemaakt. Echter, door een combinatie van factoren, waaronder een gebrekkige administratie, is het bedrijfsresultaat negatief geworden. [geïntimeerde] heeft zijn functie als bestuurder in 2020 neergelegd, maar de claims tegen hem blijven bestaan. Het hof oordeelt dat de belangen van [geïntimeerde] bij opheffing van het beslag zwaarder wegen dan die van Minpex, vooral omdat [geïntimeerde] en zijn holding over voldoende activa beschikken om eventuele vorderingen te dekken.

Het hof concludeert dat de kortgedingprocedure niet de juiste weg is om de bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerde] te beoordelen, en dat de opheffing van het beslag moet blijven staan. De grieven van Minpex worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij Minpex wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.254/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 526752)
arrest in kort geding van 10 mei 2022
in de zaak van
Minpex B.V.,
gevestigd te Zwanenburg,
appellante,
hierna:
Minpex,
advocaat: mr. G.E. Star Busmann, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Dijkman, die kantoor houdt te Haarlem.

1.De procedure bij de voorzieningenrechter

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 1 oktober 2021 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep (met grieven en producties) van 8 oktober 2021;
- de schriftelijke conclusie van eis van 19 oktober 2021;
- de memorie van antwoord (met producties) van 2 november 2021;
- het tussenarrest van 14 december 2021 waarbij, op verzoek van Minpex, alsnog een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Beide partijen hebben ter gelegenheid daarvan nog nieuwe producties ingebracht en hebben pleitaantekeningen overgelegd.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de hiervoor genoemde stukken.

3.Waar gaat deze procedure over?

In geschil is de opheffing van het beslag dat door Minpex is gelegd op de woning van haar voormalige (middellijke) bestuurder [geïntimeerde] . Achtergrond is een geschil met de nieuwe eigenaar van Minpex die [geïntimeerde] onbehoorlijke bestuur verwijt en hem aansprakelijk houdt voor het in 2019 geleden verlies.
De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven omdat het hoogst onzeker zou zijn dat Minpex in de bodemprocedure gelijk zou krijgen. Het hof laat de opheffing in stand op grond van een afweging van de belangen van Minpex en [geïntimeerde] . Het hof zal die beslissing hierna verder toelichten.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
4.1
Minpex is in mei 2016 opgericht door [geïntimeerde] die aanvankelijk enig aandeelhouder en middellijk bestuurder was via zijn holding Rivello Investments B.V. (verder: Rivello). Minpex is een onderneming die zich bezig houdt met de groothandel in onderdelen van mobiele telefoons, tablets en laptops (van de merken Apple en Samsung). In het begin richtte Minpex zich alleen op de zakelijke markt. In 2019 is zij ook rechtstreeks aan consumenten gaan leveren.
4.2
In mei 2018 heeft [naam1] (via zijn holding) een belang genomen in Minpex. [naam1] is toegetreden tot het bestuur. Ook [naam2] heeft, iets later in 2018, via zijn vennootschap [naam2] B.V. geparticipeerd in Minpex, maar zonder bestuurder te worden. In de aandeelhoudersovereenkomst van 28 november 2018 zijn hem wel bijzondere bevoegdheden toegekend. Op dat moment hielden [geïntimeerde] , [naam1] en [naam2] via hun vennootschappen elk ongeveer een derde van de 100 aandelen
4.3
De omzet van Minpex is in 2019 fors gegroeid (van € 3.757.073,- in 2018 naar € 18.983.907,- in 2019 ), maar ook de kosten zijn navenant gestegen. Het bedrijfsresultaat daalde sterk, van € 334.309,- positief naar € 2.166.923,- negatief. [naam2] heeft Minpex nieuw kapitaal verschaft, waartegenover de uitgifte van 20.000 nieuwe aandelen stond. Als gevolg hiervan is het belang van [geïntimeerde] en [naam1] geheel verwaterd. [geïntimeerde] is op
31 januari 2000 teruggetreden als bestuurder en [naam1] enige tijd later.
4.4
[naam2] verwijt [geïntimeerde] debet te zijn aan het verlies van Minpex c.q. het verlies dat hij met zijn deelneming heeft geleden. Dit heeft geleid tot meerdere procedures. Een procedure bij de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] zijn aandelen in Minpex heeft moeten overdragen.
4.5
Minpex heeft de voorzieningenrechter in Lelystad verzocht om beslag te mogen leggen op vermogensbestanddelen van [geïntimeerde] , waaronder diens aandeel in de door hem bewoonde woning, voor een op € 2.875.000,- te begroten vordering. De voorzieningenrechter heeft dit verlof op 16 augustus 2021 beperkt toegewezen, tot een bedrag van € 195.000,-, te leggen op de woning van [geïntimeerde] aan de [adres] te [woonplaats] (verder: de woning). De woning zou op dat moment in de verkoop gaan. Op
17 augustus 2021 heeft Minpex dit beslag gelegd.
4.6
Nadat het beslag is opgeheven door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis, heeft [geïntimeerde] de woning aan derden verkocht voor € 1.700.000,-. De woning is nog niet geleverd, want de stichting De Thuiskopie (verder: Thuiskopie) heeft op 12 januari 2022 ten laste van [geïntimeerde] ook beslag gelegd op de woning. Thuiskopie stelt een vordering te hebben op Minpex vanwege niet afgedragen thuiskopievergoeding (verschuldigd op grond van artikel 16 e.v. Auteurswet) over door Minpex verhandelde gegevensdragers. Deze claim heeft ook betrekking op de periode dat [geïntimeerde] (middellijk) bestuurder van Minpex was en Thuiskopie stelt dat [geïntimeerde] een persoonlijk ernstig verwijt treft van het niet afdragen van de thuiskopievergoeding. Thuiskopie heeft meerdere beslagen gelegd, ook onder [naam1] .
4.7
[geïntimeerde] heeft de woning van zijn schoonouders in [plaats1] aangekocht. De koopprijs bedroeg € 550.000,- (minder dan de getaxeerde waarde). Levering heeft nog niet plaatsgevonden.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie), kort samengevat, gevorderd dat het beslag op de woning wordt opgeheven. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de vordering van Minpex uit bestuurdersaansprakelijkheid ondeugdelijk was, dat het beslag voortvloeit uit een persoonlijke vendetta van [naam2] tegen hem, dat het beslag onnodig is omdat hij c.q. Rivello over voldoende vermogensbestanddelen beschikken en dat zijn belangen bij opheffing van het beslag zwaarder wegen dan de belangen van Minpex bij handhaving van het beslag.
5.2
In reconventie heeft Minpex verhoging van het bedrag waarvoor beslag mag worden gelegd verzocht en uitbreiding van de vermogensbestanddelen waarop Minpex beslag mag leggen.
5.3
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot opheffing van het beslag toegewezen op de grond dat niet aannemelijk is dat Minpex haar vordering in de inmiddels aanhangige bodemprocedure toegewezen zal krijgen, zodat het beslag summierlijk ondeugdelijk is. Een belangenafweging leidt niet tot het oordeel dat het beslag toch moet blijven liggen: [geïntimeerde] heeft belang bij verkoop van zijn woning en niet is gebleken dat een eventueel verhaal illusoir is.

6.De beoordeling in hoger beroep

6.1
Minpex vecht in hoger beroep uitsluitend de opheffing van het gelegde beslag aan. Tegen de afwijzing van de reconventionele vordering zijn geen bezwaren (‘grieven’) gericht. Tegen de beslissing in conventie zijn tien grieven voorgedragen. De eerste acht keren zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Minpex waarschijnlijk geen veroordeling in de bodemprocedure zal verkrijgen. De overige twee grieven betreffen de belangenafweging.
Spoedeisend belang
6.2
Het hof stelt vast dat het spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij opheffing van het beslag op de woning nog onverkort aanwezig is. De woning is inmiddels verkocht en [geïntimeerde] dient deze aan de kopers te leveren.
De grondslag van de vordering van Minpex
6.3
Minpex heeft het beslag gelegd op de woning omdat zij stelt dat [geïntimeerde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, omdat onder zijn verantwoordelijkheid een gebrekkige administratie is gevoerd, wat maakt dat hij verantwoordelijk zou zijn voor het in 2019 geleden verlies. De verwijten spitsten zich aanvankelijk toe op de voorraadadministratie en de waardering van de voorraden. In eerste aanleg is daar bij gekomen de claim van Thuiskopie waarbij Minpex [geïntimeerde] verwijt dat hij deze claim niet goed heeft geregeld althans daarvoor geen toereikende voorziening in de jaarstukken heeft opgenomen. De grieven spitsen zich ook op deze verwijten toe.
Ter gelegenheid van de mondeling behandeling in hoger beroep heeft Minpex daaraan nog als verwijt toegevoegd dat in februari 2021 strafrechtelijk beslag is gelegd onder Minpex op 24.289 goederen (randapparatuur zoals opladers en earpods) wegens inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van Apple Inc. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze feitelijke uitbreiding verzet. Dit verzet is naar het oordeel van het hof gegrond. In dit stadium van de procedure mag Minpex haar grondslag niet meer uitbreiden met geheel nieuwe verwijten die ook niet in relatie staan met het in 2019 geleden verlies van Minpex. Dit nog los van de vraag of een strafrechtelijke inbeslagname meer dan een jaar na het terugtreden van [geïntimeerde] , aan zijn bestuurderschap kan worden gerelateerd.
Het beslag moet opgeheven blijven
6.4
Het tussen partijen gevoerde debat heeft zich toegespitst op de kans van slagen van de vordering van Minpex wegens het tekortschieten in de zin van artikel 2:9 BW door [geïntimeerde] in zijn taak als (middellijk) bestuurder. Volgens Minpex kan [geïntimeerde] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van de volgens haar gebrekkige administratie en de kwestie rond de thuiskopieheffing. Volgens partijen is dit een ‘principieel’ punt en willen zij dat het hof daarover duidelijkheid biedt.
6.5
Deze kortgedingprocedure is niet de juiste procedure om een oordeel te vellen over de vraag of sprake is van een tekortschieten in de taak van bestuurder door [geïntimeerde] . Daarvoor dient de tussen partijen aanhangige bodemprocedure. Het antwoord op de vraag of de in hoger beroep door Minpex overgelegde nieuwe bewijsstukken – waaronder een zeer kort voor de mondelinge behandeling bij het hof overgelegd nader rapport van bevindingen van het accountantskantoor GT Bunck over de administratie van Minpex – tot een ander oordeel moet leiden over de kans van slagen van de bodemprocedure, kan in dit hoger beroep echter in het midden blijven. Ook als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorering van Minpex – dus met andere woorden: dat het niet geheel uitgesloten is dan in de bodemprocedure (een deel van de)vordering van Minpex zou worden toegewezen – geldt dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] moet uitvallen.
6.6
Het hof komt tot dit oordeel omdat Minpex niet heeft bestreden dat [geïntimeerde] en Rivello beschikken over substantiële andere activa die het bedrag waarop de vordering van Minpex door de voorzieningenrechter voor het leggen van beslag is begroot, aanzienlijk overstijgen. Rivello beschikt volgens haar laatste jaarrekening over een eigen vermogen van meer dan een miljoen euro. Dat [geïntimeerde] bezig zou zijn om vermogensbestanddelen aan verhaal te onttrekken is niet gebleken. De verkoop van de woning en de aansluitende aankoop van de ouderlijke woning van de partner van [geïntimeerde] in [plaats1] levert daarvoor geen aanwijzingen op. De waarde van die laatste woning – waarvan de koopprijs zonder hypotheek kan worden voldaan uit de overwaarde van de verkoop van de woning – is ook meer dan voldoende om de op € 195.000,- begrote vordering te dekken.
[geïntimeerde] heeft er belang bij de woning aan de kopers te kunnen leveren. Het beslag van Thuiskopie hoeft daaraan niet in de weg te staan; volgens [geïntimeerde] is Thuiskopie bereid om de kwestie voor een aanzienlijk lager bedrag dan zij in de procedure vordert te regelen (mits ook Minpex en/of [naam1] bijdragen). Bij gebreke van overeenstemming zal [geïntimeerde] de voorzieningenrechter alsnog om vonnis vragen tot opheffing van het door Thuiskopie gelegde beslag.
6.7
Bij deze uitkomst heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij een verdere beoordeling van zijn bezwaren tegen de overlegging van het nadere rapport van GT Bunck en zijn verzoek om daar nog bij akte op te mogen reageren.
De slotsom
6.8
De grieven kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Het hof zal dat vonnis, met aanpassing van de motivering, bekrachtigen voor zover in hoger beroep aangevochten. Minpex wordt als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordeeld, te begroten op het van [geïntimeerde] geheven griffierecht aan verschotten en op twee punten van het liquidatietarief II voor salaris advocaat.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt, onder aanpassing van gronden, het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 1 oktober 2021, voor zover in hoger beroep aangevochten;
veroordeelt Minpex in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, H de Hek en G.J.M. Verburg en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
10 mei 2022.