ECLI:NL:GHARL:2022:3713

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.286.118/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na verbouwwerkzaamheden en uitleg van vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende schadevergoeding na uitgevoerde verbouwwerkzaamheden aan de woning van [appellant]. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de vorderingen van [appellant] had afgewezen. Het hof heeft de relevante feiten besproken, waaronder de overeenkomst tussen partijen en de uitvoering van de werkzaamheden door [geïntimeerde].

Het hof oordeelde dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, omdat de Akkoordverklaring die partijen hadden ondertekend, een vaststellingsovereenkomst vormde die de mogelijkheid van verdere schadeclaims uitsloot. Het hof benadrukte dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat na de correcte uitvoering van de herstelwerkzaamheden en de afwikkeling van de eindafrekening, er geen verdere vorderingen meer zouden zijn.

De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de gevolgen van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.118/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 164903)
arrest van 10 mei 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.M.C. Jansen, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.C. Winter, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 8 juni 2021 heeft op 1 april 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de beslissing van het hof

Deze zaak gaat over de vraag of [appellant] schadevergoeding kan vorderen wegens door [geïntimeerde] uitgevoerde (verbouw)werkzaamheden aan de woning van [appellant] .
Net als de rechtbank vindt het hof dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn. Het hof zal dit oordeel hierna motiveren. Het hof zal eerst de relevante feiten bespreken en daarna de procedure bij de rechtbank. Vervolgens zal het hof ingaan op de bezwaren
(grieven) van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank, maar alleen voor zover dat voor de beslissing van het hof van belang is.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] verbouwwerkzaamheden verricht aan de woning van [appellant] . In afwijking van de uitgebrachte offerte met een aanneemsom van
€ 40.939,47 inclusief btw, zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] het werk op basis van regie zal uitvoeren. [geïntimeerde] heeft een overzicht aan [appellant] verstrekt met daarin een planning van werkzaamheden over de periode vanaf 19 oktober 2015 tot 18 december 2015.
3.2
[geïntimeerde] is op 19 oktober 2015 aangevangen met zijn werkzaamheden en heeft vanaf 31 oktober 2015 tot en met 8 februari 2016 een zevental facturen verstuurd met een totaalbedrag van € 54.989,41 inclusief btw. [appellant] heeft deze facturen voldaan.
3.3
Omdat [appellant] ontevreden was over de werkzaamheden van [geïntimeerde] , heeft hij
Vereniging Eigen Huis (VEH) en bouwkundige [naam2] ingeschakeld. In opdracht van [naam2] heeft Thermodicht / Thermofoto een rapport uitgebracht. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt bouwkundig expert [naam3] ingeschakeld voor een contra-expertise.
3.4
Partijen hebben vervolgens overleg gevoerd en zijn tot een regeling gekomen die is vastgelegd in een door [naam3] opgestelde “Akkoordverklaring” en is ondertekend op 29 november 2016 door [appellant] respectievelijk op 9 december 2016 door [geïntimeerde] . Hierin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Deze akkoordverklaring betreft de verbouwing die heeft plaatsgevonden in de woning [hof: van [appellant] ]. (…)
In dit verslag van het onderzoek door ondergetekende worden alleen de bouwkundige zaken ten aanzien van de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden behandeld. (…)
Tot slot nog enkele opmerkingen:
  • (…) De in deze verklaring genoemde herstelwerkzaamheden dienen gereed te zijn maximaal 30 werkbare werkdagen nadat beide partijen voor akkoord hebben getekend.
  • Mocht om welke reden dan ook de genoemde termijn (…) niet worden gehaald treedt de boete clausule in werking (…) met een bedrag van € 40,00 per dag mits de werkzaamheden niet door [appellant] worden opgehouden.
  • (…) [geïntimeerde] is te allen tijde verantwoordelijk voor de eventuele schade die tijdens de resterende werkzaamheden wordt veroorzaakt.
  • Voor alle directe en indirecte schade behoudt [appellant] zich nadrukkelijk alle rechten voor.
  • (…) [geïntimeerde] dient nog enkele facturen die reeds zijn ingediend en betrekking hebben op dakdekkerswerkzaamheden en beglazing te specificeren.
  • (…) Na uitvoering van de werkzaamheden die voor rekening van [geïntimeerde] komen en na betaling van de eindafrekening door [appellant] hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen, uitsluitend met betrekking tot de punten in deze Akkoordverklaring, mits correct uitgevoerd (…)”
3.5
[geïntimeerde] heeft de herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Op 31 mei 2017 heeft [geïntimeerde] de sleutels van de woning aan (de echtgenote van) [appellant] ter beschikking gesteld. Op 13 juli 2017 heeft (de echtgenote van) [appellant] de woning betrokken.
3.6
Tijdens een bijeenkomst op 19 september 2017 hebben partijen overeenstemming bereikt over de financiële afwikkeling van de herstelwerkzaamheden. Bij e-mail van 25 september 2017 heeft [appellant] aan [naam3] een berekening gestuurd van de door [geïntimeerde] aan [appellant] te vergoeden kosten in het kader van de herstelwerkzaamheden. [geïntimeerde] heeft het door [appellant] berekende en door [naam3] geaccordeerde bedrag van € 5.445,48 aan [appellant] voldaan. In dit bedrag is een boetebedrag begrepen van € 1.840,- (46 dagen x € 40,-) wegens de vertraging die bij de herstelwerkzaamheden is opgelopen.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd, kort gezegd en voor zover van belang, om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van diverse schadeposten, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2
Na het comparitievonnis van 27 maart 2019 en het tussenvonnis van 12 februari 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de vorderingen van [appellant] in het eindvonnis van 8 juli 2020 afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Het hoger beroep van [appellant] strekt ertoe dat de vonnissen van de rechtbank worden vernietigd en dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. [appellant] heeft acht grieven opgeworpen (grief 1 tot en met 7 tegen het tussenvonnis van 12 februari 2020 en grief 8 tegen het eindvonnis van 8 juli 2020). Met zijn grieven 3, 5 en 6 komt [appellant] op tegen de uitleg die de rechtbank aan de Akkoordverklaring en het daarin neergelegde voorbehoud en kwijtingsbeding heeft gegeven. Het hof zal hier eerst op ingaan.
5.2
[appellant] vordert vergoeding van een aantal schadeposten. In hoger beroep gaat het nog om:
I. vertraging- of gevolgschade, bestaande uit (a) opslagkosten inboedel ad € 4.950,- inclusief btw, (b) misgelopen huurinkomsten ad € 18.000,- inclusief btw en (c) extra kosten gas- en elektriciteit ad € 2.838,95 inclusief btw (vordering A1 tot en met A3 bij de rechtbank);
II. prijsverschil werk in regie versus aanneemsom in offerte ad € 14.049,94 inclusief btw (vordering A5 bij de rechtbank);
III. expertisekosten [naam2] ad € 5.098,20 inclusief btw en kosten VEH ad € 1.096,08 inclusief btw (vordering A4 en A8 bij de rechtbank);
IV. misgelopen isolatiesubsidie ad € 2.450,- (vordering A7 bij de rechtbank).
5.3
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de Akkoordverklaring en de daarin neergelegde kwijting aan toewijzing van de vorderingen van [appellant] in de weg staan.
5.4
In rechtsoverwegingen 4.14, 4.15 en 4.20 van het tussenvonnis van 12 februari 2020 heeft de rechtbank een uitleg gegeven van het voorbehoud en de kwijtingsbepaling die in de Akkoordverklaring zijn opgenomen. Het hof onderschrijft deze uitleg en voegt daar het volgende aan toe.
5.5
Partijen waren in juridische kennis gelijkwaardig aan elkaar en de Akkoordverklaring is door bouwkundig expert [naam3] na afzonderlijk contact met beide partijen geredigeerd. Partijen hebben dus niet in gezamenlijkheid onderhandeld en zij hebben de bepalingen uit de Akkoordverklaring tijdens de onderhandelingen ook niet nader aan elkaar toegelicht.
5.6
Verder is van belang dat de Akkoordverklaring is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst die naar zijn aard bedoeld is om een einde te maken aan een geschil tussen partijen dan wel onzekerheid tussen hen over eventuele geschilpunten te voorkomen. In dit geval betrof dat geschil de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden. Een oplossing werd gezocht en gevonden in de Akkoordverklaring. Daarin is overeenstemming bereikt over de door [geïntimeerde] uit te voeren herstelwerkzaamheden. Daarnaast hebben partijen met een boeteclausule voorzien in de situatie dat vertraging in deze werkzaamheden optreedt.
5.7
Ervan uitgaande dat partijen met de Akkoordverklaring een regeling hebben beoogd ter beslechting van hun geschil, en gezien de inhoud van deze door bouwkundig expert [naam3] geredigeerde Akkoordverklaring en de omstandigheid dat niet is gebleken van onderhandelingen tussen partijen over de inhoud van de Akkoordverklaring, mocht [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij na de correcte uitvoering van het overeengekomen herstel en de afwikkeling van de eindafrekening niets meer aan [appellant] verschuldigd zou zijn uit welke hoofde dan ook.
5.8
[appellant] stelt dat de Akkoordverklaring alleen betrekking heeft op het herstel en dat hij een voorbehoud heeft gemaakt voor geleden directe en indirecte schade, waaronder gevolgschade in verband met de verlate oplevering door wanprestatie en overfacturering van het werken op regiebasis. Het hof neemt aan dat [appellant] dit inderdaad zo heeft bedoeld en dat hij dit ook heeft uitgesproken richting [naam3] en tijdens de afhandelingsbespreking op 19 september 2017, in tegenwoordigheid van [geïntimeerde] , [naam3] en [naam2] . Maar dit betekent niet dat [geïntimeerde] zijn uitleg van de Akkoordverklaring
ten tijde van de totstandkoming daarvanook zo heeft begrepen of redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Uit de Akkoordverklaring zelf heeft [geïntimeerde] namelijk redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat de regeling tussen partijen het vorderingsrecht op schadevergoeding onverlet zou laten
buitenhetgeen is geëxpliciteerd in de Akkoordverklaring met betrekking tot de boeteclausule en eventuele schade die
tijdensde herstelwerkzaamheden zou worden veroorzaakt. En overige feiten of omstandigheden rondom de onderhandelingen waaruit [geïntimeerde] dat wel zou hebben kunnen afleiden, zijn niet gesteld of gebleken. De mogelijkheid dat [appellant] ook nog andere schadevorderingen op [geïntimeerde] zou hebben, is in de onderhandelingen tussen partijen niet (voldoende duidelijk) aan de orde geweest. In deze omstandigheden mocht [geïntimeerde] ervan uit gaan dat partijen op basis van de op het moment van het sluiten van de Akkoordverklaring bekende vorderingen een algehele regeling sloten die strekte tot finale kwijting. Latere mededelingen waaruit een andere uitleg van [appellant] bleek, kunnen daar geen verandering in brengen.
5.9
De conclusie is dat [geïntimeerde] op grond van de Akkoordverklaring er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [appellant] - na correct herstel en afwikkeling van de eindafrekening - niets meer van hem te vorderen had uit hoofde van het herstel of welke andere hoofde dan ook.
5.1
Daarmee hoeven grieven 1, 2, 4 en 7 geen bespreking.
5.11
De bestreden vonnissen van 12 februari 2020 en 8 juli 2020 zullen worden bekrachtigd. [appellant] is terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld, zodat ook grief 8 faalt. Gelet op artikel 131 Rv staat tegen het comparitievonnis van 27 maart 2019 geen hoger beroep open, zodat het hof [appellant] in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
5.12
[appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep. De kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 4.062,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV à € 2.031,-).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 maart 2019;
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2020 en 8 juli 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 4.062,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, M.W. Zandbergen en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.