ECLI:NL:GHARL:2022:370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.299.687/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake invordering onbetaalde schuld tussen broer en zus na schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door [appellante], de zus, tegen haar broer [geïntimeerde] over de invordering van een onbetaalde schuld. De zus is in 2008 met een schone lei uit de schuldsanering gekomen, maar de broer heeft in 2019 de totale schuld van € 10.145,26 bij haar opgeëist. De zus heeft hierop niet gereageerd, wat leidde tot een procedure bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de vordering van de broer toegewezen, maar de zus heeft in hoger beroep gevraagd om de executie van dit vonnis te staken en de al gelegde beslagen op te heffen. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, wat de zus ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft in deze zaak gelijktijdig arrest gewezen in zowel het kort geding als de hoofdzaak. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de broer in de hoofdzaak is afgewezen, waardoor de zus geen spoedeisend belang meer heeft bij het staken van de executie. Ook is vastgesteld dat de al gelegde beslagen geen doel hebben getroffen. De vordering van de zus om bedragen die zij heeft betaald terug te vorderen, is niet onderbouwd. Het hof heeft bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen, gezien hun familierelatie. Het vonnis van de voorzieningenrechter is gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.299.687/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/206377)
arrest in kort geding van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de voorzieningenrechter: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. O.M.M. Philips, die kantoor houdt te Haren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de voorzieningenrechter: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Talsma, die kantoor houdt te Assen.

1.Het verdere verloop van het hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 2 november 2021 heeft op 21 december 2021 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). [appellante] heeft ter zitting nog een akte en een akte uitlating genomen. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het draait in dit kort geding om de invordering van een onbetaalde schuld van [appellante] aan haar broer [geïntimeerde] . Dit geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
[geïntimeerde] heeft zijn zus in 2002 € 5.145,26 en in 2004 € 5.000,- geleend. Op
5 april 2005 is [appellante] daarna toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen. Die is op 23 mei 2008 geëindigd, onder de vaststelling dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen was nagekomen.
2.3
Ruim elf jaar later, op 3 oktober 2019, heeft [geïntimeerde] [appellante] verzocht de totale schuld van € 10.145,26 binnen twee weken op zijn bankrekening te storten. Dat heeft zij niet gedaan, ook niet nadat ze later nog een keer was aangemaand.
2.4
Dit was aanleiding voor [geïntimeerde] om zijn vordering bij de kantonrechter aanhangig te maken. In die procedure is hem opgedragen het bestaan van zijn vorderingen te bewijzen. Nadat daartoe getuigen waren gehoord, heeft de kantonrechter de conclusie getrokken dat [geïntimeerde] in dit bewijs was geslaagd. Daarom is de vordering toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 [1] en buitengerechtelijke kosten (€ 876,45). [appellante] had zelf veroordeling van haar broer gevraagd in de reële proceskosten, in plaats van het tarief dat daarvoor normaal gesproken wordt gehanteerd. Die vordering is afgewezen [2] .
2.5
Het eindvonnis van 25 mei 2021 is op 10 juni 2021 aan [appellante] betekend, waarbij bevel is gedaan om binnen twee dagen na die datum aan de inhoud van de betekende titel te voldoen. Namens [geïntimeerde] heeft de behandelend deurwaarder laten weten de executiemaatregelen te zullen voortzetten.
2.6
Deze ontwikkeling was aanleiding voor een kort geding waarmee [appellante] wilde bereiken (i) dat de executie van het veroordelende vonnis zou worden gestaakt totdat in hoger beroep op de vordering zou zijn beslist, en (ii) dat al gelegde de beslagen zouden worden opgeheven. Na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter die vorderingen afgewezen en [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] verwezen.
2.7
Met dit hoger beroep wil [appellante] bereiken dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Ten aanzien van de proceskosten in beide instanties vordert zij veroordeling van haar broer tot betaling van de reële kosten. Daarnaast wil zij dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van bedragen die zij hangende het hoger beroep vanwege het veroordelende vonnis heeft betaald.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof heeft in dit kort geding en in de hoofdzaak gelijktijdig arrest gewezen. In de hoofdzaak is de vordering van [geïntimeerde] afgewezen. Dat betekent dat [appellante] geen (spoedeisend) belang meer heeft bij een bevel tot het staken van de executie van het vernietigde vonnis in de hoofdzaak totdat in hoger beroep op het geschil zal zijn beslist. Vast staat bovendien dat de al gelegde beslagen geen doel hebben getroffen, zodat ook het belang ontbreekt bij de vordering tot opheffing daarvan. Voor zover de vordering ziet op bedragen die al zijn betaald, is die niet onderbouwd.
3.2
Net als in de hoofdzaak zal het hof beslissen dat beide partijen gelet op hun familierelatie ieder hun eigen proceskosten moeten dragen, zowel de bij de voorzieningenrechter gemaakte kosten als de kosten van het hoger beroep. Alleen in zoverre slaagt het hoger beroep van [appellante] .
Het hof
1. vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland in Assen van 4 augustus 2021 voor zover [appellante] daarin in de proceskosten is veroordeeld, en bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
2. bepaalt dat partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de eigen proceskosten moeten dragen;
3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, H. de Hek en M. Willemse , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
18 januari 2022.

Voetnoten

1.Tot aan de inleidende dagvaarding door de kantonrechter berekend op € 136,54, en vanaf die datum verschuldigd over € 10.145,26.
2.zaak-/rolnummer 8264428 \ CV EXPL 20-171