ECLI:NL:GHARL:2022:3665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.307.170
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen na verbeterde situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de kinderen voor een jaar onder toezicht waren gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder was van mening dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was, gezien de verbeterde situatie van de kinderen en haar samenwerking met de jeugdbeschermer. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in het verleden huiselijk geweld hebben meegemaakt en dat er zorgen waren over hun ontwikkeling. De moeder had de zorgregeling met de vader stopgezet op advies van hulpverleners, wat leidde tot een impasse tussen de ouders. Het hof heeft echter geconstateerd dat de situatie van de kinderen inmiddels is verbeterd. De moeder heeft de samenwerking met de jeugdbeschermer goed opgepakt en de kinderen hebben weer contact gehad met hun vader. De jeugdbeschermer heeft bevestigd dat de problematiek in het vrijwillige kader kan worden opgepakt. Het hof heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling op te heffen, maar de beschikking van de kinderrechter voor de periode tot de uitspraak te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.170
(zaaknummer rechtbank Gelderland 395619)
beschikking van 10 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Guman te Amsterdam.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 22 februari 2022;
  • het verweerschrift van de raad en
  • een journaalbericht van mr. Tromp van 30 maart 2022 met producties 5 en 6.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad en
  • de jeugdbeschermer namens de GI.
De vader is zonder opgaaf van redenen niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [woonplaats2] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 december 2021 heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad:
  • de zorgregeling tussen de vader en de kinderen gewijzigd en bepaald dat contact met de vader zal plaatsvinden op aanwijzing en onder regie van de jeugdbeschermer, waarbij het startmoment aan de jeugdbeschermer is, en waarbij met ingang van dat moment als minimale regeling dient te gelden dat de kinderen eenmaal per week gedurende twee uur begeleide omgang met hun vader hebben en toegewerkt dient te worden naar de eerder tussen partijen overeengekomen regeling waarbij de kinderen een weekend in de twee weken bij de vader verblijven;
  • vervangende toestemming aan de moeder verleend tot het aanvragen van een identiteitskaart/reisdocument voor de kinderen;
  • vervangende toestemming aan de moeder verleend om de kinderen aan te melden voor traumatherapie bij [naam1] of een soortgelijke instelling, en
  • een informatieregeling vastgesteld waarbij aan de moeder wordt opgelegd aan de vader eenmaal per maand een e-mail te sturen met daarin beschreven hoe het gaat met de kinderen in het algemeen, op medisch gebied en op school.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de kinderen op verzoek van de raad - uitvoerbaar bij voorraad - met ingang van 3 december 2021 voor de duur van een jaar, tot 3 december 2022 onder toezicht gesteld van de GI.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is van oordeel dat een ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was, omdat de kinderen op dat moment in hun ontwikkeling werden bedreigd en de noodzakelijk hulp onvoldoende door de ouders werd geaccepteerd. Inmiddels is de situatie van de kinderen echter verbeterd en door de recente ontwikkelingen acht het hof een ondertoezichtstelling van de kinderen nu niet meer nodig. Het hof legt hierna uit waarom.
5.3
De kinderen hebben in het verleden huiselijk geweld meegemaakt bij hun ouders en zij zijn daardoor beschadigd. De kinderen hadden een zorgregeling met hun vader, maar op basis van uitlatingen die [de minderjarige1] in april 2021 heeft gedaan over het verblijf bij de vader, heeft de moeder de zorgregeling stop gezet. De moeder heeft dit gedaan op advies van de hulpverlenende instanties, waar zij de situatie bij de vader en de uitlatingen van [de minderjarige1] had besproken. Daarna ontstond er een impasse tussen de ouders en het lukte niet om die te doorbreken. De vader wilde geen medewerking verlenen aan het regelen van identiteitskaarten voor de kinderen, wilde geen toestemming geven voor de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen voor het verwerken van hun trauma’s en wilde niet ingaan op voorstellen om het contact met de kinderen onder begeleiding van een professional te herstellen. Er was ook sprake van een hoog schoolverzuim bij de kinderen. Daar kwam nog bij dat de moeder psychisch kwetsbaar was en hulpverlening op dit punt niet tot stand was gekomen. De moeder heeft een druk gezin met in totaal vier kinderen. Een van de jongere kinderen was in verband met ernstige gezondheidsklachten een periode in het ziekenhuis opgenomen.
Op basis van de algehele situatie in het laatste kwartaal van 2021, was er voldoende aanleiding om te oordelen dat een ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk was.
5.4
Nadat de ondertoezichtstelling was uitgesproken is de moeder de samenwerking met de jeugdbeschermer goed aangegaan, ondanks dat zij het niet eens was met de ondertoezichtstelling.
De kinderen hebben hun vader inmiddels weer een keer gezien. Ook is de vader langs geweest bij de moeder om schoenen van de kinderen af te geven. De kinderen hebben de vader buiten ontmoet en de moeder is op verzoek van de vader ook even naar buiten gekomen. De moeder heeft toegelicht dat zij dit wel lastig vindt vanwege de dingen die in het verleden zijn gebeurd, maar dat zij de kinderen niet bij de vader wil weghouden. De kinderen reageren volgens de moeder erg enthousiast op deze eerste ontmoetingen met de vader.
Verder zijn de kinderen aangemeld bij [naam1] . Er is sprake van een wachtlijst, maar in mei 2022 zullen de intakegesprekken plaatsvinden en zal worden bepaald welke hulpverlening voor de kinderen moet worden ingezet.
Er worden geen bijzonderheden (meer) gezien wat betreft het schoolverzuim van de kinderen. De school laat weten dat de indruk bestaat dat de kinderen daadwerkelijk last hebben van gezondheidsklachten wanneer zij worden ziekgemeld door de moeder.
De moeder heeft op dit moment geen last van haar angst- en paniekstoornis. Zij heeft in het verleden via beeldbellen EMDR-therapie ondergaan en nadere behandeling is volgens de psycholoog niet nodig.
5.5
Het hof is van oordeel dat op grond van de onder 5.4 genoemde ontwikkelingen en constateringen inmiddels geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen die niet met hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden afgewend. Er zijn geen grote zorgen over de situatie waarin de kinderen bij de moeder opgroeien. De jeugdbeschermer heeft bevestigd dat een groot deel van de problematiek in het vrijwillige kader kan worden opgepakt. De vader heeft zich net als de moeder meewerkend opgesteld naar de jeugdbeschermer, maar deze vindt het moeilijk in te schatten of de vader voldoende zal blijven meewerken zonder een ondertoezichtstelling. Ook vindt zij het lastig om een inschatting te maken van de verstandhouding tussen de ouders en hoe zich dat de komende tijd zal gaan ontwikkelen. De raad vindt het noodzakelijk dat de jeugdbeschermer hiermee nog aan de slag gaat. Het hof is echter van oordeel dat deze punten onvoldoende grond vormen om de ondertoezichtstelling te laten voortduren.
Het hof acht de moeder voldoende in staat om professionele ondersteuning in te schakelen en hulp en advies bij instanties te vragen, indien de situatie tussen haar en de vader daartoe aanleiding geeft. Dat heeft zij in het verleden ook al gedaan. Van de vader wordt verwacht dat hij de belangen van de kinderen vooropstelt en meewerkt aan professionele ondersteuning en adviezen. Mocht in de toekomst blijken dat de vader dat niet doet, dan kan opnieuw worden beoordeeld of hulpverlening in een gedwongen kader (en een ondertoezichtstelling) nodig is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor de periode vanaf 3 december 2021 tot heden en met ingang van heden de ondertoezichtstelling opheffen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 december 2021, voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling van de kinderen zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 december 2021, voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich over de periode vanaf heden;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen, voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden, alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 10 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.