In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na de echtscheiding van de ouders van een tweeling, geboren in 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de door de rechtbank Gelderland vastgestelde zorgregeling, die inhoudt dat de kinderen om de week van woensdag na school tot zondagavond bij de vader verblijven. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen die in het belang van de kinderen is.
De vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hij stelt dat de huidige regeling goed verloopt en dat de kinderen zich goed ontwikkelen. De raad voor de kinderbescherming adviseert om de huidige regeling te handhaven, omdat deze past bij de leeftijd van de kinderen en er geen zorgen zijn over hun ontwikkeling.
Het hof overweegt dat de regeling die door de rechtbank is vastgesteld al geruime tijd wordt uitgevoerd en dat beide ouders zich inspannen om de communicatie te verbeteren. Het hof concludeert dat de kinderen in staat zijn om de huidige zorgregeling aan te kunnen en dat het in hun belang is dat beide ouders een wezenlijk aandeel hebben in hun opvoeding. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het meer of anders verzochte af.