ECLI:NL:GHARL:2022:3656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
21-000406-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet met gevangenisstraf en ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het overtreden van artikel 163, zesde lid, en artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De feiten zijn als volgt: op 7 maart 2020 heeft de verdachte als bestuurder van een personenauto gehandeld in strijd met de Wegenverkeerswet, terwijl er een vermoeden bestond dat hij onder invloed was van een stof. Tevens heeft hij geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek. De politierechter had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde dezelfde straf op als de politierechter, met inachtneming van de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdachte had eerder onherroepelijk voor vergelijkbare verkeersdelicten gestraft gekregen. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevolen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000406-21
Uitspraak d.d.: 6 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 november 2020 met parketnummer 96-224437-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-283726-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, en ter zake het onder 2 tenlastegelegde tot een ontzegging van rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal bevelen van de gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 31 januari 2020. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad heeft bij vonnis van 16 november 2020 de verdachte ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, en ter zake het onder 2 tenlastegelegde tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 2 weken bevolen, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 31 januari 2020.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te [plaats] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie een verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te [plaats] , op de weg, [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde

De verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Hij ontkent dat hij degene is geweest die de personenauto heeft bestuurd.
Het hof is van oordeel dat het verweer dat verdachte heeft gevoerd, strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] relateren dat zij verdachte op zaterdag 7 maart 2020 om 00:45 uur, als bestuurder van een personenauto zagen rijden op de voor het openbaar verkeer opstaande weg, [straatnaam] te [plaats] . Voorts relateren verbalisanten dat zij zagen dat verdachte als bestuurder uit het voertuig stapte.
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte op 7 maart 2020 te [plaats] , de bedoelde personenauto heeft bestuurd.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niet degene was die heeft gereden, ongeloofwaardig nu de verklaring van verdachte op geen enkele manier steun vindt in het dossier.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 maart 2020 te [plaats] , als degene tegen wie een verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op 7 maart 2020 te [plaats] , op de weg, [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 7 maart 2020 een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door toch een personenauto te besturen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, genegeerd, en het belang van de verkeersveiligheid veronachtzaamd.
Voorts heeft verdachte op 7 maart 2020 geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het bevel bloedonderzoek omdat de verbalisanten hem verdachten van het rijden onder invloed van alcohol en/of drugs. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of verdachte onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gereden. Dit rekent het hof verdachte aan.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor de straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Het oriëntatiepunt voor het besturen van een auto in geval het rijbewijs ongeldig is verklaard, is een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Het oriëntatiepunt voor weigering van een bloedonderzoek is, een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van negen maanden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2022 blijkt, dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder veelvuldig voor (vergelijkbare) verkeersdelicten. Het lijkt er op dat verdachte het met de regels in het verkeer niet zo nauw neemt en zijn eigen gang gaat. Dat hiermee de verkeersveiligheid in ernstige mate in het geding is, lijkt hem niet zo zeer te deren. Ook ter zitting heeft verdachte niet kenbaar gemaakt dat hij de strafwaardigheid van de misdrijven die hij heeft begaan inziet, hetgeen het hof doet vrezen voor zijn toekomstig gedrag.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden die verdachte ter zitting heeft aangevoerd. Door verdachte is aangevoerd dat hij inmiddels zijn leven een andere -positievere- wending heeft gegeven. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij vanwege zijn werkzaamheden niet gedetineerd kan raken.
Naar het oordeel van het hof wordt met de straf zoals gevorderd recht gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde en het feit dat sprake is van recidive wat betreft het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts blijkt dat verdachte reeds in een proeftijd liep. In het feit dat verdachte niet gedetineerd kan raken vanwege zijn werk, ziet het hof geen aanleiding om geen gevangenisstraf op te leggen. Verdachte was immers een gewaarschuwd mens. Naar de inschatting van het hof wordt dit traject niet doorkruist door een detentieperiode van twee weken.
Alles afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, de door de politierechter opgelegde straf passend en geboden, hetgeen betekent dat verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Voorts zal het hof aan verdachte een (onvoorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen opleggen voor de duur van twaalf maanden ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 31 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, onder parketnummer 96-283726-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2020, parketnummer 96-283726-19, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 6 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.