Uitspraak
bij de rechtbank: gedaagde,
[appellant],
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
2.Waar gaat het in deze zaak om?2.1 Het gaat er in deze zaak nog om of [geïntimeerde] [appellant] in 2018 € 20.000,- heeft geleend, zoals hij stelt, of heeft geschonken, zoals [appellant] beweert.2.2 De rechtbank heeft beslist dat sprake is van een geldlening van € 20.00,- (en niet van€ 30.000,- zoals [geïntimeerde] had aangevoerd) en dat [appellant] € 20.000,- met rente en kosten aan [geïntimeerde] moet betalen.2.3 Het hof vindt dat [geïntimeerde] nog niet heeft bewezen dat sprake is van een geldlening, maar dat [geïntimeerde] de gelegenheid moet krijgen om dat te bewijzen. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten door eerst de relevante feiten te vermelden en door vervolgens de standpunten van partijen te bespreken. Daarbij zal het hof uiteraard ook de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank bespreken en zal het ook rekening houden met de argumenten die [geïntimeerde] bij de rechtbank heeft aangevoerd, maar die de rechtbank niet heeft gevolgd of onbesproken heeft gelaten.3. De relevante feiten3.1 [geïntimeerde] en [appellant] waren vrienden. Zij zijn beiden militair geweest.3.2 [geïntimeerde] heeft een schadevergoeding van ongeveer € 300.000,- van defensie ontvangen.3.3 Op 25 september 2018 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 20.000,- overgemaakt op de bankrekening van [appellant] , met de omschrijving: “doorlopend krediet onbepaalde tijd rente van 6 procent per maand”.3.4 Partijen hebben zich gezamenlijk beziggehouden met activiteiten op het gebied van het minen van bitcoins. Die samenwerking is in de zomer van 2019 geëindigd. De vriendschap is toen ook beëindigd.3.5 In een brief van 23 oktober 2019 heeft de advocaat van [geïntimeerde] in een brief van [appellant] onder meer geschreven dat [geïntimeerde] [appellant] een bedrag van € 30.000,- heeft geleend tegen een rente van 6% per maand en dat hij het geleende bedrag namens [geïntimeerde] opvordert. [appellant] dient € 51.600,- (de hoofdsom van € 30.000,- vermeerderd met € 21.600,- aan achterstallige rente) te betalen.3.6 [appellant] heeft geweigerd iets aan [geïntimeerde] te betalen. In een brief van6 november 2019 aan de advocaat van [geïntimeerde] heeft hij onder meer geschreven dat hij€ 20.000,- (geen € 30.000,-) van [geïntimeerde] heeft ontvangen en dat [geïntimeerde] hem dit bedrag geschonken (en dus niet geleend) heeft. [appellant] heeft verder geschreven dat hij de schenking heeft aangegeven bij de belastingdienst en de verschuldigde schenkingsbelasting heeft betaald.4. De bespreking van de standpunten van partijen
De omvang van het geschil bij het hof
Stelplicht en bewijslast4.2 [geïntimeerde] vordert bij het hof € 20.000,-. Hij baseert deze vordering primair op het bestaan van een geldlening tussen hem en [appellant] . [appellant] voert verweer tegen deze vordering met de stelling dat [geïntimeerde] hem het bedrag niet heeft geleend, maar geschonken. Dat verweer is een zogenaamd grondslagverweer: het bestrijdt de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] (de geldlening). Het is dan aan [geïntimeerde] om zijn vordering voldoende te onderbouwen en om, indien ook [appellant] zijn verweer voldoende heeft onderbouwd, zijn stellingen te bewijzen.
nail.com), inderdaad van deze [naam1] is.
4.De beslissing
€ 20.000,- aan [appellant] heeft geleend;
roldatum 15 februari 2022in het geding dient te brengen,
1 februari 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;