ECLI:NL:GHARL:2022:3602

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
21-002196-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de inzet van een peilbaken bij het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, en had de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf toegewezen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis van de politierechter vernietigd.

De verdachte had op 28 november 2018, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, een motorrijtuig bestuurd. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen door een peilbaken dat zonder toestemming van de officier van justitie was geplaatst. Het hof oordeelde dat de inzet van het peilbaken een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich meebracht en geen vormverzuim opleverde. Het hof concludeerde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en dat er geen aanleiding was voor bewijsuitsluiting.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd eveneens toegewezen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002196-20
Uitspraak d.d.: 4 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 juli 2020 met parketnummer 96-267997-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-159787-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 september 2021 en 21 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken alsmede tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. F.E. den Hertog, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, en de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen toegewezen, in die zin dat in plaats van de tenuitvoerlegging daarvan tenuitvoerlegging plaatsvindt van een taakstraf van 28 uren, te vervangen door 14 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 november 2018 te [plaats] , terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat] , als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het verweer van de raadsvrouw
Verdachte heeft erkend het tenlastegelegde feit te hebben begaan. De raadsvrouw heeft betoogd dat desondanks niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, aangezien het bewijsmateriaal door de politie is verkregen als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op het motorvoertuig van verdachte was een peilbaken geplaatst dat de politie alarmeerde zodra het voertuig in beweging kwam. Een dergelijk peilbaken moet worden beschouwd als een vorm van stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv. Voor de toepassing daarvan dient - zoals inmiddels ook is vastgelegd in een beleidsdocument van het openbaar ministerie - toestemming te worden gegeven door de officier van justitie, hetgeen niet is gebeurd. Door de inzet van het peilbaken is inbreuk gemaakt op verdachtes recht op eerbiediging van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), te meer nu tien dagen eerder ook al eens een peilbaken was aangebracht. Wat de raadsvrouw betreft, is het vormverzuim van dien aard dat dit met bewijsuitsluiting moet worden gesanctioneerd. Vervolgens resteert er onvoldoende wettig bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat vrijspraak behoort te volgen.
Het oordeel van het hof
In artikel 359a Sv, dat in hoger beroep in artikel 415 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, is bepaald dat indien bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, de rechter daaraan als consequentie strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging kan verbinden.
Verdachtes rijbewijs is blijkens het dossier op 19 april 2012 ongeldig verklaard. De politie heeft op 28 november 2018 om 04.46 uur een peilbaken geplaatst op een bestelauto waarvan verdachte sinds 12 juni 2018 geregistreerd stond als de kentekenhouder. Verdachte is geselecteerd als subject voor de inzet van dit zogeheten bewegingsdetectiebaken binnen een destijds lopend pilotproject van de politie, met als aanleiding een drietal tegen verdachte opgemaakte processen-verbaal ter zake van rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, namelijk op 6 juni 2014, op 12 augustus 2018 en op 24 augustus 2018. Zodra het baken registreerde dat het voertuig zich in beweging zette, zou de meldkamer worden gealarmeerd en staandehouding van de bestuurder plaatsvinden ter vaststelling van diens identiteit. Het baken werd geplaatst voor maximaal 72 uur en was zo ingesteld dat het, nadat het voertuig zich verplaatste, dertig minuten lang elke tien seconden de actuele positie zou doorgeven. Na dertig minuten ging het baken in ruststand en zou het voor hernieuwd gebruik eerst moeten worden gereset. De doorgegeven posities van het voertuig werden niet gelogd of geregistreerd.
De inzet van een peilbaken op de wijze waarop en naar aanleiding waarvan dat in de onderhavige zaak is gebeurd, brengt een relatief slechts beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich. Het baken is een technisch hulpmiddel dat kortstondig wordt toegepast en gedurende maximaal dertig minuten nadat het voertuig zich in beweging zet, de beweging en locatie daarvan doorgeeft aan de politie. Locatiegegevens worden niet bijgehouden. De informatie die zo wordt verworven is dusdanig summier dat daarmee niet een min of meer compleet beeld van (bepaalde aspecten van) verdachtes privéleven wordt verkregen. Gelet daarop kan het peilbaken in deze vorm niet worden aangemerkt als een vorm van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv. Dat circa tien dagen eerder ook al eens een peilbaken was toegepast, maakt dat niet anders. Toestemming van de officier van justitie voor het plaatsen van het baken was dan ook niet vereist. Weliswaar heeft het openbaar ministerie in 2020 besloten het plaatsen van peilbakens met het oog op de handhaving van rijden tijdens een rijbewijsmaatregel voortaan afhankelijk te stellen van toestemming van de officier van justitie [1] , maar dit laat - nog daargelaten dat dit beleid ten tijde van het tenlastegelegde nog niet van kracht was - het voorgaande onverlet.
Verdachte was reeds herhaaldelijk staande gehouden ter zake van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en had kort voor het tenlastegelegde de tenaamstelling van een motorvoertuig verkregen, terwijl zijn rijbewijs nog altijd ongeldig was verklaard. Gegeven die omstandigheden was de politie met het oog op het opsporen van een mogelijk te plegen nieuw strafbaar feit binnen de grenzen van haar algemene politietaak in de zin van artikel 3 Politiewet 2012 bevoegd om over te gaan tot plaatsing van het peilbaken. Daarbij slaat het hof mede acht op de rechtspraak van de Hoge Raad zoals neergelegd in ECLI:NL:HR:2020:34.
Het hof komt tot de conclusie dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Er is daarom geen aanleiding voor de door de raadsvrouw bepleite bewijsuitsluiting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 november 2018 te [plaats] , terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de [straat] , als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorvoertuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door zo te handelen heeft verdachte, terwijl hij kennelijk niet langer rijvaardig of rijgeschikt was bevonden, moedwillig het ter bevordering van de verkeersveiligheid ingerichte stelsel ondermijnd.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof naast de ernst van het feit in aanmerking dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister kort voor het begaan van dit feit, namelijk op 26 oktober 2018, reeds onherroepelijk voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs is veroordeeld. Kennelijk heeft deze veroordeling en de daarbij opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte niet weerhouden van het opnieuw begaan van dit feit.
De door het openbaar ministerie gehanteerde Richtlijn voor strafvordering motorrijtuig (doen) besturen tijdens ontzegging gaat bij enkelvoudige recidive als strafeis uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name in het feit dat hij als ZZP'er volledig in zijn eigen inkomen moet voorzien, aanleiding om in het voordeel van verdachte enigszins van deze richtlijn af te wijken. Voor het achterwege laten van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals door de raadsvrouw is bepleit, acht het hof het feit, met name ook gezien de recidive, te ernstig. Alles afwegend kan naar het oordeel van het hof niet met een andere of lichtere afdoening dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken worden volstaan en het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 26 oktober 2018 onder parketnummer 16-159787-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals door de raadsvrouw is bepleit - in plaats van de tenuitvoerlegging van deze straf de tenuitvoerlegging van een taakstraf te gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2018, parketnummer 16-159787-18, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. W.J. Morra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 4 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Beleid inzet bakens in het verkeer, 1 juli 2020; overgelegd door de advocaat-generaal en in het dossier gevoegd.