ECLI:NL:GHARL:2022:3526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.261.982/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenaam vraagt om informatie over nalatenschap en legitimaire massa na vermoeden van vermogensverschuivingen voor overlijden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, heeft de appellant, een erfgenaam, informatie opgevraagd over de nalatenschap van zijn moeder. Hij vermoedt dat er vóór haar overlijden vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden die de nalatenschap ontoereikend maken om zijn erfdeel uit te keren. De appellant heeft de rechtbank verzocht om de geïntimeerde, zijn broer, te veroordelen om een aantal documenten te verstrekken die nodig zijn voor de controle van de boedelbeschrijving en de berekening van de legitimaire massa. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin de appellant gemachtigd werd om bankafschriften op te vragen bij de banken van zijn moeder.

De appellant heeft de opgevraagde bankafschriften overgelegd, maar deze bieden geen duidelijkheid over het gebruik van een extra hypotheekbedrag dat door de erflaatster was opgenomen. De appellant stelt dat de geïntimeerde onterecht informatie heeft achtergehouden, waardoor hij niet in staat is om zijn vorderingen te onderbouwen. Het hof oordeelt dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de nalatenschap positief is en dat zijn erfdeel kan worden uitgekeerd. De hoofdregel van stelplicht en bewijslast ligt bij de appellant, en het hof volgt hem niet in zijn verzoek om de vorderingen toe te wijzen op basis van de houding van de geïntimeerde.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd en bepaald dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De vorderingen van de appellant zijn afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende onderbouwing is voor de claims van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.982/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 160325)
arrest van 3 mei 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D. van Riessen, kantoorhoudend te Ter Apelkanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 september 2021 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte uitlating en overleggen producties tevens wijziging van eis van [appellant] , met bijlage(n);
- een antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.3.
[appellant] heeft de stukken overgelegd aan het hof en arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Waar het in deze zaak om draait is het saldo van de nalatenschap van erflaatster, de moeder van partijen, en de omvang van de legitimaire massa. [appellant] stelt dat hij van [geïntimeerde] onvoldoende informatie heeft ontvangen om de boedelbeschrijving te kunnen controleren en om de legitimaire massa te kunnen berekenen.
2.2.
[appellant] heeft gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen om een groot aantal stukken aan hem te verstrekken, en (voorwaardelijk) om [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] uit te betalen zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader en zijn legitieme portie, een en ander zoals omschreven in het tussenarrest van 21 september 2021.
2.3.
Bij dit tussenarrest heeft het hof [appellant] gemachtigd om op de voet van artikel 3:299 BW namens [geïntimeerde] alle bankafschriften van erflaatster over de periode 28 april 2008 tot en met 19 april 2016 op te vragen bij de Rabobank en/of de ING-bank, dan wel elke andere rechtsopvolger van de voormalige Frieslandbank.
2.4.
Bij zijn nadien genomen akte heeft [appellant] de bankafschriften overgelegd die hij met de machtiging heeft kunnen opvragen, en de nota van afrekening van 5 december 2011 ter zake van de verkoop van de woning van erflaatster.
2.5.
[appellant] heeft deze informatie opgevraagd omdat hij het vermoeden heeft dat vóór het overlijden van erflaatster vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden, waardoor de nalatenschap ontoereikend is om de erfdelen in de nalatenschap van vader uit te keren en die van belang zijn om de legitimaire massa te berekenen. In zijn akte heeft [appellant] dit geconcretiseerd, en gesteld dat aan [geïntimeerde] leningen zijn verstrekt en/of onverschuldigde betalingen zijn gedaan en/of dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt, zodat de nalatenschap een vordering heeft op [geïntimeerde] . Dat er schenkingen aan [geïntimeerde] zouden zijn gedaan neemt [appellant] niet langer aan. Wanneer rekening wordt gehouden met deze vordering(en) zou alsnog zijn erfdeel in de nalatenschap van vader kunnen worden uitbetaald, en is sprake van een positieve legitimaire massa.
2.6.
Uit de opgevraagde bankafschriften, waarvan de oudste dateert van oktober 2012, blijkt niet wat er destijds met het door erflaatster in april 2008 extra opgenomen hypotheekbedrag van € 100.000,- is gebeurd. Uit de afschriften blijkt volgens [appellant] wel dat erflaatster eind 2013 al geen spaargeld meer had.
2.7.
[appellant] houdt het er op dat moet worden aangenomen dat het door erflaatster opgenomen hypotheekbedrag aan [geïntimeerde] ten goede is gekomen. Dat [appellant] dit niet meer kan aantonen valt [geïntimeerde] te verwijten, aldus [appellant] , omdat zij zodanig lang weigerachtig is geweest om informatie te verstrekken dat deze daardoor niet meer opvraagbaar is. Dit is onrechtmatig. Bovendien heeft [geïntimeerde] in de procedures die er zijn geweest en in de onderhavige procedure zoveel aantoonbare onwaarheden verkondigd, dat zij ook op dit punt niet moet worden geloofd. Tot slot is volgens [appellant] ook niet aannemelijk dat erflaatster het geld zelf nodig heeft gehad. [appellant] heeft vervolgens voorgerekend dat erflaatster in 2008-2009 minimaal € 21.000,- moet hebben gehad en dat de netto verkoopopbrengst van de woning van erflaatster - zonder rekening te houden met de aflossing van de extra hypotheek - € 177.500,- moet hebben bedragen. Rekening houdend met de eerste hypotheek van erflaatster van € 45.378,- komt het (verdwenen) vermogen van erflaatster daarmee op € 153.122,-. Dit vermogen dient volgens [appellant] te worden toegevoegd aan de bezittingen van erflaatster zoals vermeld op de door [geïntimeerde] opgestelde boedelbeschrijving.
2.8.
[appellant] heeft vervolgens zijn eis gewijzigd. [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof zal deze wijziging niet toestaan, omdat deze wijziging in een te laat stadium van de procedure naar voren is gebracht, terwijl er door [appellant] geen omstandigheden zijn aangevoerd waarom dit redelijkerwijs niet eerder had kunnen gebeuren.
2.9.
Volgens de hoofdregel van art. 150 Rv rust op [appellant] de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat erflaatster een of meerdere vorderingen had op [geïntimeerde] . [appellant] stelt dat hij dit niet kan bewijzen aan de hand van de door hem opgevraagde bankafschriften van de bankrekeningen van erflaatster. [appellant] wil dat het hof zijn stellingen desondanks voldoende bewezen dan wel aannemelijk (het hof begrijpt: voldoende onderbouwd) acht, en wel vanwege de weigerachtige houding van [geïntimeerde] en haar leugenachtige verklaringen in alle procedures.
Het hof volgt [appellant] daarin niet. De hoofdregel van art. 150 Rv wordt niet opzijgezet door de weigerachtige houding en/of schending van de waarheidsplicht van [geïntimeerde] . Art. 21 Rv bepaalt dat de rechter uit het niet naleven van de verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. Naar het oordeel van het hof voert het echter – wat er ook zij van een eventuele schending van de waarheidsplicht door [geïntimeerde] – in dit geval te ver om, bij gebrek aan bankafschriften uit de cruciale periode, enkel op grond van de houding van [geïntimeerde] te oordelen dat [appellant] zijn stellingen voldoende heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dan ook dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de nalatenschap van erflaatster zodanig positief is dat daaruit zijn erfdeel uit de nalatenschap van vader en zijn legitieme portie kunnen worden voldaan en dat zijn (voorwaardelijke) vorderingen daarom kunnen worden toegewezen. Om deze zelfde reden (onvoldoende onderbouwing) komt het hof niet toe aan het geven van een bewijsopdracht. De vorderingen van [appellant] zullen daarom worden afgewezen.
2.10.
Gelet op het karakter van de zaak zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg zal in stand blijven, omdat het vonnis wordt bekrachtigd.

3.3. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 maart 2019;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Koopman, mr. M.P. den Hollander en mr. J.G. Knot en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2022.