In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De moeder was alleen belast met het gezag over de kinderen en had in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2022 waren de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de GI, de pleegouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig. De moeder verzocht het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de GI te verplichten te werken aan een terugplaatsing van de kinderen. De GI voerde verweer en vroeg het hof de beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelde dat de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing moest worden getoetst, ondanks dat de geldigheidsduur inmiddels was verstreken.
Het hof concludeerde dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht had verlengd, omdat de moeder in eerste aanleg geen verweer had gevoerd en in hoger beroep erkende dat de kinderen op dat moment niet bij haar konden wonen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukte dat het belangrijk is om de mogelijkheden voor de kinderen om weer bij de moeder te wonen te blijven onderzoeken, gezien de positieve ontwikkelingen in haar situatie.