ECLI:NL:GHARL:2022:3509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.307.311
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De moeder was alleen belast met het gezag over de kinderen en had in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2022 waren de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de GI, de pleegouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig. De moeder verzocht het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de GI te verplichten te werken aan een terugplaatsing van de kinderen. De GI voerde verweer en vroeg het hof de beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelde dat de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing moest worden getoetst, ondanks dat de geldigheidsduur inmiddels was verstreken.

Het hof concludeerde dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht had verlengd, omdat de moeder in eerste aanleg geen verweer had gevoerd en in hoger beroep erkende dat de kinderen op dat moment niet bij haar konden wonen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukte dat het belangrijk is om de mogelijkheden voor de kinderen om weer bij de moeder te wonen te blijven onderzoeken, gezien de positieve ontwikkelingen in haar situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.307.311
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 525605)
beschikking van 3 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. van Vonderen-Jagersma te De Meern, gemeente Utrecht.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] ,
en
[de pleegouders2],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 31 augustus 2021 en 25 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 25 november 2021 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 februari 2022;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 maart 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk,
  • twee vertegenwoordigers namens de GI,
  • de pleegouders van [de minderjarige1] ,
  • de pleegouders van [de minderjarige2] ,
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Deze zaak gaat over:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2017 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2018 te [woonplaats1] .
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 2 maart 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 2 maart 2022. Bij die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van de beide kinderen in een pleeggezin verleend tot 2 september 2021.
3.3
Bij beschikking van 31 augustus 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd tot 2 december 2021 en het verzoek voor het overige aangehouden.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 maart 2022 en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven ieder in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit te vernietigen, althans te bepalen dat de GI moet toewerken naar plaatsing van de kinderen bij de moeder.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtig.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 2 maart 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode tot 2 maart 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. De bezwaren van de moeder zien vooral op de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking ten aanzien van het perspectief van de kinderen, te weten dat het opgroeiperspectief niet meer bij de moeder ligt.. De moeder meent dat niet alle middelen voor gezinshereniging zijn ingezet. De moeder heeft altijd aan alles meegewerkt en heeft vaak een stap opzij gedaan om het belang van de kinderen voorop te stellen. Door de GI is onvoldoende ingezet op hulpverlening en het intensiveren van het contact tussen de moeder en de kinderen. De moeder wenst een grote rol in het leven van de kinderen te spelen en in de toekomst weer zelf voor hen te zorgen. Als de kinderrechter in de bestreden beschikking niet over het perspectief had geoordeeld, had de moeder geen hoger beroep ingesteld.
5.4
De GI voert verweer. De GI heeft begrip voor de emoties van de moeder rondom de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het opgroeiperspectief van de kinderen. De GI kan niet beoordelen of de kinderen op de lange termijn bij de moeder kunnen wonen, omdat de GI onvoldoende zicht heeft op de opvoedvaardigheden van de moeder. De GI ziet wel dat de kinderen steeds duidelijker signalen afgaven dat zij stress ervaren in de contacten met de moeder. Daarom is [naam1] ingezet die onderzoek zal doen naar de opvoedvaardigheden van de moeder en de hechtingsmogelijkheden van de kinderen. Dit traject duurt een half jaar, waarna er meer zicht is op de mogelijkheden van de moeder om de kinderen op te voeden op de lange termijn. Voor de korte termijn is voor de GI wel duidelijk dat de kinderen -ook binnen de aan de orde zijnde verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing- niet bij de moeder kunnen wonen.
5.5
De raadsvertegenwoordiger heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat enerzijds iedereen hard heeft gewerkt en stappen heeft gezet. De raad ziet aan de andere kant ook de uitkomsten van het NIFP-onderzoek, waarin een perspectief voor de kinderen wordt aangegeven. Daaruit blijkt dat de moeder onvoldoende aansluit bij wat de kinderen nodig hebben om te kunnen toewerken naar een volledige thuisplaatsing. Zelfs voor deeltijdpleegzorg is volgens de raad nog veel nodig. Er ligt volgens de raad dan ook een goed advies met betrekking tot het perspectief. De aanvaardbare termijn om de kinderen thuis te plaatsen is inmiddels verstreken. Het belangrijkste is volgens de raad dat nu wordt gekeken naar wat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan kunnen in het contact met de moeder.
5.6
Het hof stelt voorop dat de geldigheidsduur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing op 2 maart 2022 is verstreken. Dit betekent dat in de onderhavige procedure uitsluitend nog de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ter beoordeling voor ligt. De moeder heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. In hoger beroep erkent de moeder dat de kinderen op dit moment niet bij haar kunnen wonen. Dit betekent dat de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5.7
Het voorgaande betekent niet dat het hof de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het opgroeiperspectief van de kinderen deelt. Voor het hof is nog niet zeker dat de moeder de zorg voor de kinderen nooit meer (deels) zal kunnen dragen. Het ligt op de weg van de GI om te blijven onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de kinderen om weer bij de moeder te wonen, eventueel op langere termijn. Dit geldt temeer nu de moeder positieve ontwikkelingen doormaakt, de Nederlandse taal leert en een nieuwe woning heeft. De GI heeft in dit kader ter mondelinge behandeling verklaard dat hierbij ook kan worden gedacht aan de mogelijkheid van deeltijdpleegzorg. In die situatie wonen de kinderen deels bij de moeder en deels in een pleeggezin. Zowel de raad als de afzonderlijke pleegouders ondersteunen een onderzoek naar de mogelijkheid van deeltijdpleegzorg.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en A.T. Bol, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Feunekes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 3 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.