ECLI:NL:GHARL:2022:3470

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.298.404
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverplichting van het bestuur van een vennootschap aan een minderheidsaandeelhouder in het kader van aandeelhoudersgeschillen

In deze zaak gaat het om een langlopend geschil tussen aandeelhouders van de naamloze vennootschap Intercont Industrial Holding N.V. en de besloten vennootschap B.V. voorheen Firma [appellante]. De zaak betreft de informatieverplichting van het bestuur van Intercont aan de minderheidsaandeelhouder [appellante]. Het hof heeft op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder was aangespannen door [appellante]. De vorderingen van [appellante] zijn gericht op het verkrijgen van documenten en informatie over aandelentransacties die in september 2020 hebben plaatsgevonden, alsook over de verkrijging van aandelen door haar medeaandeelhouder Trisanna. De voorzieningenrechter had de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] 3,6% van de aandelen in Intercont houdt, terwijl de overige aandelen worden gehouden door Dogger AG en Trisanna AG. Het hof heeft de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis overgenomen, met een correctie op een datum. Het hof heeft geoordeeld dat het bestuur van Intercont onafhankelijk opereert en dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat zij recht heeft op de gevraagde informatie. De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen, omdat het hof van mening is dat de informatie die al was verstrekt voldoende was en dat er geen spoedeisend belang was bij het verkrijgen van meer informatie. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.404
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 521920)
arrest in kort geding van 3 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. voorheen Firma [appellante] ,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: ` [appellante] ',
advocaat: mr. J. Goemans,
tegen:
de naamloze vennootschap
Intercont Industrial Holding N.V.,
gevestigd te Baarn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: `Intercont',
advocaat: mr. Th.P.J. Hanssen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 januari 2022 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte vermeerdering van eis van [appellante] , met producties;
- de akte overlegging producties van Intercont;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2022, waarvan deel uitmaken de spreekaantekeningen die door de advocaten van beide partijen zijn overgelegd.
1.3
Partijen hebben het hof op vrijdag 25 maart 2022 laten weten dat zij geen regeling hebben bereikt, waarna het hof arrest heeft bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 (hierna: het bestreden vonnis), met dien verstande dat de in rechtsoverweging 2.4. genoemde datum niet 27 december 2019 maar 23 december 2020 moet zijn.

3.Het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter

3.1
[appellante] heeft in kort geding – samengevat – gevorderd dat Intercont wordt veroordeeld om aan haar documenten ter hand te stellen die betrekking hebben op twee aandelentransacties die in september 2020 hebben plaatsgevonden. Daarnaast vorderde [appellante] informatie over de verkrijging van aandelen door haar medeaandeelhouder Trisanna, die op 23 december 2020 aan Intercont zijn aangeboden ter omzetting van aandelen aan toonder naar aandelen op naam.
3.2
Na verweer van Intercont heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellante] afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Samenvatting van het geschil
4.1
[appellante] houdt 3,6% van de aandelen in Intercont. De vennootschappen Dogger AG en Trisanna AG houden de overige aandelen. De UBO van [appellante] is [naam1] ; die van Dogger en Trisanna [naam2] [naam3] is bestuurder van Dogger AG. Uit de processtukken valt op te maken dat binnen de familie [naam1] , althans tussen de vennootschappen waar de familie bij betrokken is, in meerde landen en al over een langere tijd procedures worden gevoerd. Het hof realiseert zich dat zij met het nu aan hem voorgelegde geschil slechts een klein deel van het totale conflict te zien krijgt.
4.2
Het bestuur van Intercont wordt gevormd door de heer [naam4] . Hij is niet verbonden aan één van de aandeelhouders van Intercont.
4.3
Intercont hield tot 8 september 2020 5,6% van de aandelen in de vennootschap [naam6] Industrie Holding GmbH (hierna: [naam5] ). De overige aandelen in [naam5] werden gehouden door de vennootschap [naam6] Coffee GmbH (verder: [naam6] ). Intercont bezit alle aandelen van [naam6] .
4.4
Op 8 en 22 september 2020 zijn er twee aandelentransacties geweest. De eerste betrof een overdracht van de aandelen die rechtstreeks door Intercont werden gehouden in [naam5] aan [naam6] , die daarmee alle aandelen van [naam5] verwierf. Op 22 september 2020 heeft [naam6] haar aandelen in [naam5] overgedragen aan de vennootschap Argonaut Beteiligungsmanagement AG (hierna: Argonaut). Tegenover deze overdracht kreeg [naam5] 40% van de aandelen in Argonaut. De overige 60% van de aandelen in Argonaut worden op het moment van de verkrijging door [naam5] gehouden door de vennootschap Burgmauer AG. [naam2] en [naam3] zijn betrokken bij deze vennootschap, mogelijk als UBO. Aan de ruilverhouding tussen de aandelen in [naam5] in 40% aandelen in Argonaut lag een fairness opinion ten grondslag.
4.5
Een tweede geschil wordt gevormd door de hierboven al kort aangeduide omzetting van aandelen aan toonder in aandelen op naam van Trisanna. Die omzetting vond plaats op 23 december 2020. In de periode van 23 december 2019 tot 29 oktober 2020 gold een blokkeringsregeling voor de verwerving van aandelen. [appellante] wenst op dit punt van Intercont duidelijkheid over het moment waarop Trisanna deze aandelen heeft verkregen.
4.6
In hoger beroep is het geschil verder uitgebreid en heeft [appellante] haar vordering vermeerderd. Hierbij gaat het om het volgende. Op 7 december 2021 heeft er een algemene vergadering van aandeelhouders (verder: ava) van Intercont plaatsgevonden. Op die vergadering is de jaarrekening over 2020 door de vergadering goedgekeurd, behoudens een aantal kleine aanpassingen. [appellante] heeft haar goedkeuring niet gegeven. Volgens haar is tijdens die vergadering toegezegd dat er nog nadere informatie zou komen over de vragen waarom geen accountantscontrole is uitgevoerd en waarom geen geconsolideerde jaarrekening is opgesteld. Deze informatie is niet gegeven. Op deze ava is door (het bestuur van) Intercont aan de ava meegedeeld dat sprake is van een voorgenomen fusie tussen Intercont en [naam6] . Naar aanleiding van die mededeling is door [appellante] nadere informatie gevraagd, vooruitlopend op het fusiebesluit c.q. het voorstel aan de ava om in te stemmen met de fusie. Nadien is volgens [appellante] geen afdoende informatie gegeven.
Omvang van de vordering in hoger beroep
4.7
Naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter heeft [appellante] , na vermeerdering van eis, de volgende vorderingen geformuleerd:
Primair:
i. geïntimeerde te veroordelen (gebieden) tot het zo spoedig als mogelijk overleggen aan
appelante, althans binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest in dit kort geding, van de
gevraagde Inlichtingen ten aanzien van de Transactie, te weten documentatie (al dan niet
opgeslagen op een digitale gegevensdrager) omtrent de navolgende onderwerpen;
a. alle correspondentie (post/e-mail/berichten via andere kanalen zoals WhatsApp)
tussen [naam6] Coffee GmbH en Intercont omtrent de transactie(-s) alsmede de
persoonlijke en gespreksnotities van de directie van Intercont daaromtrent;
b. de waarderingsrapporten (betreffende zowel Argonaut GmbH, thans [naam6] 1962 GmbH geheten, en [naam6] Industrieholding GmbH);
c. het due diligence rapport (betreffende Argonaut en haar onderneming) en als Intercont die niet heeft een verklaring waarom niet en waarom deze niet in de beoordeling van de transacties is onderzocht door Intercont;
d. de (deel-)adviezen van de juridische en financiële experts die Intercont met betrekking tot de transactie(-s) heeft geraadpleegd;
e. ten aanzien van onderzoek naar alternatieve mogelijkheden die het (indirecte) belang in [naam6] Industrieholding niet zouden hebben gedevalueerd alsmede de
uitkomsten van het onderzoek naar die alternatieve mogelijkheden, dan wel indien dat
onderzoek niet is gedaan een verklaring waarom geen alternatieven zijn onderzocht;
f. de achtergronden van en reden om akkoord te gaan met de transactie tot overdracht
van de aandelen in [naam5] aan [naam6] alsmede om in te stemmen met de betreffende
transactie tot overdracht 100% aandelen [naam5] aan Argonaut;
alle genoemde elementen a. tot en met f. gezamenlijk dan wel door uw Hof in goede justitie te bepalen elementen afzonderlijk;
een en ander op straffe van een dwangsom ten bedrage van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van in totaal € 1.000.000,00 (één miljoen euro) althans conform een door uw Hof als Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
i-i. geïntimeerde te veroordelen (gebieden) tot het zo spoedig als mogelijk overleggen aan appellante, althans binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest in dit kort geding, de schriftelijke mededeling voorzien van redenen en argumenten alsmede voorzien
van een deugdelijk onderbouwing middels daarop betrekking hebbende documenten:
1. van de wettelijke grondslag voor het besluit van Intercont:
a. dat de jaarrekening van Intercont niet door een accountant wordt
gecontroleerd;
b. dat er geen geconsolideerde groepsjaarrekening wordt opgesteld
naast de individuele jaarrekening van Intercont als rechtspersoon;
2. wie door welk gerecht en wanneer is aangewezen als waarderingsdeskundige in verband met de aangekondigde fusie van Intercont Industrial Holding N. V. met [naam6] Coffee GmbH inclusief de betreffende gerechtelijke aanwijzing dan wel wie op welke andere manier en door wie en waarom is aangewezen als waarderingsdeskundige in dit verband;
alsmede
3. de toezending van een deugdelijk gedateerd en ondertekend document
inzake de jaarrekening 2020 waaruit onomstotelijk blijkt dat het de
vastgestelde jaarrekening 2020 betreft;
alle onder i-i. genoemde elementen (1, 2 en 3) gezamenlijk dan wel door uw Hof in
goede justitie te bepalen elementen afzonderlijk; een en ander op straffe van een dwangsom ten bedrage van € 5.000,00 (vijfduizend euro) per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van in totaal € 100.000,00 (honderdduizend euro) althans conform een door uw Hof als Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom.
ii. geïntimeerde te veroordelen (gebieden) tot het zo spoedig als mogelijk verschaffen van inzage in de procedure die is gevolgd voor registratie van de additionele 13.200 aandelen door Trisanna AG; en wanneer en op welke titel Trisanna AG de betreffende toonderaandelen heeft verkregen, althans binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest in dit kort geding; op straffe van een dwangsom ten bedrage van € 10.000,00 (tienduizend euro) per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van in totaal € 250.000,00 (tweehonderdvijftigduizend euro) althans conform een door uw Hof als Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
Subsidiair:
voor het geval uw Hof als Voorzieningenrechter van oordeel is dat het gevorderde onder i. en ii. niet kan worden toegewezen:
iii. geïntimeerde te veroordelen (gebieden) tot het verstrekken aan appellante van de gevraagde Inlichtingen ten aanzien van de Transactie, te weten documentatie (al dan niet opgeslagen op een digitale gegevensdrager) zoals benoemd onder i. a tot en met f, alsmede de gegevens onder ii. uiterlijk 4 weken, dan wel een door uw Hof in goede justitie te bepalen termijn, voorafgaand aan de voortzetting van de aandeelhoudersvergadering van 28 juni jl.;
Meer subsidiair
iv. geïntimeerde te veroordelen op grond van artikel 843a Rv, althans binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest in dit kort geding, van de gevraagde Inlichtingen ten aanzien van de Transactie, te weten documentatie (al dan niet opgeslagen op een digitale gegevensdrager), afschriften te verschaffen zoals benoemd onder i. alsmede de informatie als benoemd onder ii.;
een en ander, subsidiair en meer subsidiair,
alle genoemde elementen onder i. a. tot en met f. en onder ii. gezamenlijk dan wel door uw Hof in goede justitie te bepalen elementen afzonderlijk;
op straffe van een dwangsom ten bedrage van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van in totaal € 1.000.000,00 (één miljoen euro) althans conform een door uw Hof als Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
4.8
Ten slotte vordert [appellante] veroordeling van Intercont in de kosten van de procedure.
4.9
Bij akte van Intercont voor de mondelinge behandeling van 21 maart 2022 is informatie overgelegd, waarop [appellante] haar vordering onder i-i. sub 2 heeft ingetrokken.
Ten aanzien van de overige vorderingen baseert [appellante] haar vorderingen op de artikelen 2:8; 2:107; 2:107a BW en artikel 843a Rv.
Beoordeling van de grieven
4.1
Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven van [appellante] voorop dat in dit geval sprake is van een minderheidsaandeelhouder ( [appellante] ) in Intercont. Geen van de aandeelhouders heeft directe bemoeienis met het bestuur van Intercont, nu kan worden vastgesteld dat dit bestuur geheel onafhankelijk van de aandeelhouders opereert. Dat dit anders zou zijn, is door [appellante] niet gemotiveerd betoogd. Daarbij geldt voorts dat het aan het bestuur van de onderneming is om de strategie van de vennootschap te bepalen. Dat dit op grond van de statuten van Intercont anders zou zijn, is door [appellante] niet gesteld.
Informatieverschaffing aan en goedkeuring door de ava
4.11
[appellante] klaagt in essentie over het niet, dan wel te weinig verschaffen van informatie door Intercont over de aandelentransacties die in september 2020 hebben plaatsgevonden. Daarom vordert zij nu deze informatie alsnog. Naar het hof begrijpt doet [appellante] dat op basis van art. 2:107 BW en stelt zij in dat verband dat de tweede transactie, waarbij [naam6] haar aandelen in [naam5] overdroeg aan Argonaut en daarbij 40% van de aandelen in Argonaut ontving, ter goedkeuring aan de ava van Intercont had moeten worden voorgelegd op grond van het bepaalde in art. 2:107a BW.
4.12
In de memorie van antwoord heeft Intercont opgesomd welke informatie betreffende deze aandelentransacties aan de ava, respectievelijk [appellante] zijn overgelegd. Dat betreft:
- de leveringsakte voor de aandelen van Intercont aan Coffee GmbH;
- het aandeelhoudersregister Intercont;
- de datum van overdracht;
- de percentages die zijn overgedragen;
- de namen van de betrokken partijen;
- de personen die namens de betreffende entiteiten hebben getekend;
- het betaalde bedrag voor de aandelen van Intercont in [naam5] ;
- wat moest worden gepresteerd jegens [naam6] voor ontvangst van de
- aandelen van [naam6] in [naam5] ;
- de zakelijke reden voor de transactie;
- de achtergrond van de transacties;
- een fairness opinion van Universiteit Wenen met betrekking tot de ruilverhouding.
Voorafgaand aan de zitting van 22 maart 2022 heeft zij ook nog een waarderingsrapport van de waarde van de aandelen van Intercont overgelegd.
Dat [appellante] deze stukken ook daadwerkelijk heeft ontvangen is door [appellante] niet bestreden.
4.13
Daarnaast heeft Intercont onweersproken gesteld dat de UBO van [appellante] , [naam1] , in de tijd dat de transacties plaatsvonden zelf in het management van [naam6] en [naam5] zat en ook in die hoedanigheid informatie heeft ontvangen.
4.14
Bij de beoordeling neemt het hof verder in aanmerking dat de tweede aandelentransactie plaatsvond tussen [naam6] en Argonaut en dat Intercont daarbij slechts als 100% aandeelhouder van [naam6] was betrokken. In zoverre is het belang van [appellante] nog verder verwijderd: zij is immers alleen aandeelhouder in Intercont.
4.15
Intercont heeft zowel op de ava van 8 oktober 2020 als in antwoord op schriftelijke vragen van [appellante] inzicht gegeven in de achtergrond van de transacties en daarbij aangevoerd dat deze in het belang van de vennootschap (Intercont) waren. Dat dit anders is, is door [appellante] niet gesteld: zij stelt slechts dat Intercont dit onvoldoende heeft toegelicht. Echter, tegen de achtergrond van de al door Intercont gegeven informatie en de informatie die Intercont, ook buiten de ava om, aan [appellante] heeft gegeven is deze stelling van [appellante] onvoldoende om een belang tot het verschaffen van méér informatie aan te ontlenen. Zij had dan op basis van de gegevens die zij al wel heeft ontvangen op z’n minst moeten aangeven dat het standpunt van Intercont (mogelijk) onjuist is en op welke wijze zij hiermee in haar belang als aandeelhouder werd geschaad. Dit heeft [appellante] niet gedaan. Sterker: ter gelegenheid van de behandeling voor de voorzieningenrechter heeft [appellante] zelfs de mogelijkheid opengehouden dat uit de te verschaffen informatie zou kunnen blijken dat alles volgens de regels is verlopen, een standpunt dat zij in hoger beroep heeft gehandhaafd. Dat is een onvoldoende grondslag voor het vorderen van informatie van een omvang zoals hier aan de orde is. Het verzoek van [appellante] mocht Intercont bovendien zien in het licht van al jaren slepende conflicten binnen de familie [naam1] . De informatieverschaffing zou in dat licht in feite weinig meer zijn dan het waarschijnlijke opstapje voor een nieuwe procedure tussen de aandeelhouders, haar UBO’s of anderen binnen de familie [naam1] . Dat de vennootschap bij dergelijke procedures niet is gebaat, behoeft geen betoog. Die hebben immers een verlammende uitwerking op het functioneren van de vennootschap. Zo er al een informatierecht voor [appellante] buiten de ava zou bestaan onder de gestelde omstandigheden, mocht Intercont zich tegen deze achtergrond op het standpunt stellen dat een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich tegen het verder verschaffen van informatie verzet. Daarnaast overweegt het hof dat [appellante] op een redelijke wijze van haar toekomende bevoegdheden gebruik dient te maken. Ook dat vloeit voort uit het bepaalde in art. 2:8 BW. Het tot in detail uitvragen van informatie valt daar, zonder nadere onderbouwing van een concreet belang, niet onder.
4.16
Voor zover het gaat om de tweede transactie dient als uitgangspunt dat het niet Intercont zelf is die haar aandelen uitruilt tegen aandelen Argonaut, maar dat dit [naam6] is. In zoverre kan naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van een situatie zoals bedoeld in art. 2:107a lid 1 sub a of b, maar hooguit van een situatie zoals bedoeld in lid 1 sub c: het afstoten van een deelneming in het kapitaal van een andere vennootschap. Het hof constateert dat [appellante] geen onderbouwing heeft gegeven die leidt tot een positieve beantwoording van de vraag of aan de in dat artikellid opgenomen voorwaarden is voldaan. Zij had dat op basis van de jaarstukken 2019, die al eerder waren vastgesteld, de conceptjaarstukken 2020 en de stukken die zij inmiddels van Intercont had ontvangen, wel kunnen en behoren te doen. Tegen het waarderingsrapport van Intercont, opgemaakt door BDO Oostenrijk, heeft zij geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd en evenmin aangegeven dat uit dit rapport volgt dat aan de voorwaarden van art. 2:107a lid 1 sub c BW is voldaan. Voor zover [appellante] bezwaren heeft tegen de Fairness Opnion komt het hof daar later op terug. Verder overweegt het hof dat, als aan de ava goedkeuring op grond van art. 2:107a BW wordt gevraagd, dit gepaard zal moeten gaan gaat met afdoende informatie. Niet aannemelijk is dat die verplichting verder strekt de informatieverplichting op grond van art. 2:107 BW.
4.17
Hoewel aan [appellante] wellicht kan worden nagegeven dat een ingrijpend besluit van de vennootschap, ook als dat strikt genomen niet onder art. 2:107a lid 1 valt, mogelijk aan de ava moet worden voorgelegd, betekent dit niet dat een individuele aandeelhouder buiten de ava om ongelimiteerd om informatie kan vragen. Het staat haar vrij om een oordeel van de ava over een besluit van het bestuur uit te lokken door het als agendapunt te laten agenderen. Niet blijkt dat [appellante] die weg heeft bewandeld. Haar standpunt dat zij “gezien het gehele samenstel van de omstandigheden” recht heeft op nadere informatie kan niet voor juist worden gehouden. Zij zal ten minste haar belang (als individuele aandeelhouder) moeten aangeven en dat moeten onderbouwen. De omstandigheid dat (de UBO’s van) de overige aandeelhouders mogelijk betrokken zijn bij Argonaut, is daartoe onvoldoende. Ook heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bestuur van Intercont het belang van de vennootschap onvoldoende voor ogen heeft gehouden. Hierop stuiten de grieven 1 en 2 af.
De Fairness Opinion
4.18
Met haar vierde grief heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen rechtsoverweging 2.5 van de voorzieningenrechter waarin is overwogen dat Intercont voorafgaand aan de mondelinge behandeling een Fairness Opinion van Dr. [naam7] van 31 augustus 2020 overgelegd, die - onder meer - ziet op de waardering van Argonaut. Volgens [appellante] is dat niet juist. Het hof constateert echter dat [appellante] in de toelichting op haar grief aangeeft dat de deskundige [naam7] zich gebaseerd heeft op waarderingsrapporten van onder andere Argonaut. Waar zij dan precies bezwaar tegen maakt is onduidelijk.
4.19
In een meer algemeen deel van haar memorie van grieven gaat [appellante] in op een volgens haar onjuiste inhoud van de Fairness Opinion. Zij stelt op basis daarvan dat er nadere informatie nodig is over de tweede transactie. Haar standpunt, dat het hof niet op alle punten kan volgen, is niet door een eigen deskundigenbericht of opinie onderbouwd. Ook hier blijft voor het hof onduidelijk waarom het bestuur van Intercont niet had mogen afgaan op de Fairness Opinion, noch waarom nadere (zeer gedetailleerde) informatie nodig is om invulling te geven aan de bevoegdheid van de ava tot goedkeuring van een besluit van Intercont. Het feit dat [appellante] veel vragen heeft is een onvoldoende belang. Hierbij betrekt het hof dat de verhouding tussen de aandeelhouders door de transactie niet wordt gewijzigd. Tegen deze achtergrond, alsmede gezien het feit dat de transacties inmiddels hebben plaatsgevonden en de andere aandeelhouders hier kennelijk stilzwijgend mee akkoord zijn gegaan, ontbreekt een concreet belang van [appellante] .
De verkrijging van aandelen Intercont door Trisanna.
4.2
[appellante] heeft onder ii. gevorderd dat Intercont informatie verschaft over het moment waarop Trisanna de aandelen aan toonder heeft gekregen, die op 23 december 2020 zijn omgezet in aandelen op naam. Deze vordering en de tegen het afwijzende oordeel van de rechtbank gerichte grief slagen niet.
4.21
Uit de overgelegde notulen van de ava van 23 december 2019 blijkt dat op dat moment - toen de blokkeringsregeling werd ingevoerd - Trisanna 25.000 aandelen Intercont vertegenwoordigde. Uit de notulen van 8 oktober 2020 - toen de blokkeringsregeling weer werd geschrapt, geëffectueerd op 29 oktober 2020 - blijkt dat Trisanna hetzelfde aantal aandelen vertegenwoordigde. De omzetting heeft plaatsgevonden op 23 december 2020. Uit het enkele gegeven dat Dogger op de vergadering van 8 oktober 2020 niet langer 25.000 aandelen vertegenwoordigde, maar 15,000, leidt [appellante] af dat mogelijk in de periode tussen 23 december 2019 en 29 oktober 2020 Trisanna aandelen heeft verkregen, zonder inachtneming van de blokkeringsregeling.
4.22
[appellante] heeft in dit kader niets gesteld waaruit een verplichting zou voorvloeien voor Intercont (althans haar bestuurder) om op het moment van omzetting te controleren hoe en op welke wijze een aandeelhouder aandelen aan toonder heeft verkregen. [appellante] zou zich mogelijk kunnen richten tot haar mede aandeelhouder(s). Verder staat vast dat Intercont aan [appellante] wel inzage heeft gegeven in het aandeelhoudersregister. Waarom Intercont tot meer zou zijn gehouden blijft voor het hof onduidelijk. De stelling van [appellante] dat Intercont de registratie van de aandelen heeft verricht op basis van een “uitgebreide en formeel beschreven procedure” mist iedere toelichting. Zo is niet gesteld dat en op welke wijze Intercont zich niet zou hebben gehouden aan deze procedure en welk belang van [appellante] hierdoor zou zijn geschaad. Reeds hierop stuit het gevorderde en de grief tegen het afwijzende oordeel van de rechtbank af.
Het geschil rond de jaarrekening 2020
4.23
De eisvermeerdering in hoger beroep heeft betrekking op de wijze waarop de jaarrekening 2020 wordt opgemaakt. Volgens [appellante] dient Intercont de wettelijke basis aan te geven waarom zij niet gehouden is een accountantscontrole uit te voeren, en geen geconsolideerde jaarrekening op te maken en dient zij voorts aan [appellante] een deugdelijk gedagtekende en ondertekende jaarrekening 2020 te overhandigen.
4.24
Het hof wijst deze vordering af. Op de ava van 7 december 2021 is de jaarrekening (behoudens een kleine aanpassing) goedgekeurd. Deze goedkeuring ligt in de lijn van de eerdere (unanieme) beslissing van de ava ten aanzien van de jaarrekening over 2019. Ook die rekening was niet gecontroleerd door een accountant en ook dat betrof geen geconsolideerde jaarrekening. [appellante] heeft daar toen geen enkel bezwaar tegen gemaakt en heeft na beantwoording van haar vragen door (het bestuur van) Intercont ingestemd met de goedkeuring. In dit licht ontgaat het het hof waarom zij thans (nota bene in kort geding) aanvullende eisen lijkt te stellen, terwijl de rest van de aandeelhouders daar geen enkel punt van maakte en de jaarrekening inmiddels is goedgekeurd. Zo [appellante] al enig belang heeft bij haar vorderingen (wat zij niet duidelijk weet te maken), heeft zij daarbij in ieder geval geen spoedeisend belang. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
De exhibitievordering
4.26
Het hof dient dan nog te beslissen over de exhibitievordering op grond van art. 843a Rv.
4.27
Artikel 843a Rv kent vier cumulatieve vereisten voor toewijzing:
( i) de partij van wie bescheiden gevorderd wordt moet over die bescheiden kunnen beschikken;
(ii) de eisende partij moet een rechtmatig belang hebben bij de bescheiden;
(iii) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen die de eisende partij aangaat, en
(iv) de bescheiden moeten voldoende bepaald zijn.
Ook als aan deze vereisten is voldaan kan de vordering worden afgewezen indien:
( v) een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd; of
(vi) gewichtige redenen bestaan om de gevraagde gegevens niet te verschaffen.
Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eisende partij slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen (een "fishing expedition").
4.28
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de partij die de exhibitievordering instelt voldoende aannemelijk moet maken dat de gestelde rechtsbetrekking bestaat. Daarbij moet een evenwicht worden gevonden tussen het belang van eiser om zijn bewijspositie te versterken en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en verschoond te blijven van een ingrijpende maatregel. Rekening moet worden gehouden met de aard van het geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen.
4.29
In dit geval moet [appellante] dus gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden stellen (en met voorhanden bewijsmateriaal onderbouwen) dat voldoende aannemelijk is dat Intercont ten opzichte van haar onrechtmatig heeft gehandeld (of tekortgekomen is). Daarbij komt het aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het al overgelegde bewijsmateriaal.
4.3
Het hof constateert dat [appellante] veel wantrouwen heeft tegenover haar mede-aandeelhouders, vermoedt dat zij door hen buiten spel wordt gezet en (aldus) haar belangen worden geschaad. Op basis van de informatie die Intercont al aan [appellante] heeft gegeven, is [appellante] er echter niet in geslaagd handen en voeten te geven aan een eventuele onrechtmatige daad c.q. tekortkoming door Intercont. Eigenlijk stelt zij ook dat niet, maar stelt zij dat de zorgvuldigheid die Intercont tegenover haar in acht heeft te nemen onvoldoende is ingevuld. Dat koppelt zij aan een vermeend onvoldoende behartiging door het bestuur van de belangen van Intercont. Hierboven heeft het hof al overwogen dat van de juistheid van die stelling onvoldoende is gebleken. Ook heeft het hof al aandacht geschonken aan de belangen van de vennootschap zelf en bij de van [appellante] te verwachten redelijkheid bij het doen van verzoeken om informatie. Die is in dit geval ver te zoeken. Dit leidt ertoe dat ook de vordering op grond van art. 843a Rv niet wordt toegewezen.
Spoedeisend belang?
4.25
[appellante] heeft ten slotte bezwaar gemaakt tegen de overweging ten overvloede van de voorzieningenrechter dat een spoedeisend belang bij de vorderingen ontbreekt. In haar memorie van grieven rept zij van een verplichting tot het verschaffen van informatie met het oog op een mogelijk nog komende fusie tussen Intercont en [naam6] . Begrijpelijk is dat [appellante] over de consequenties van een dergelijke fusie behoorlijk wil worden geïnformeerd, maar niet valt in te zien dat dit niet via de normale besluitvorming van komende ava’s kan plaatsvinden. Haar argument dat bewijsmateriaal verloren kan gaan overtuigt niet, gezien het gebrek aan iedere onderbouwing. Ook deze grief is tevergeefs voorgesteld.

5.De slotsom

5.1
De slotsom is dat de grieven niet slagen en de vermeerderde eis in hoger beroep wordt afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Intercont zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 772,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 7 juli 2021;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Intercont vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 163-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, R.W.E. van Leuken en V.A.J. Abbing en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.