ECLI:NL:GHARL:2022:3423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
21-004334-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en poging tot verkrachting door een medepatiënt in een GGZ-instelling met verminderd toerekeningsvatbaarheid en deskundigenoordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1979 en verblijvende in een GGZ-instelling, is veroordeeld voor verkrachting en poging tot verkrachting van medepatiënten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en aftrek van voorarrest. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen door de rechtbank.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gewijzigd. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat leidde tot een verlaging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar 20 maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die de slachtoffers in een kwetsbare positie hebben geplaatst. Het hof heeft de psychologische en psychiatrische rapportages van deskundigen in overweging genomen en benadrukt dat de behandeling van de verdachte van groot belang is.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van € 15.726,12, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan diverse bijzondere voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het ondergaan van behandeling in een zorginstelling. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004334-21
Uitspraak d.d.: 15 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 september 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-268539-20 en 08-009726-21, 08-253840-20, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
thans verblijvende in [verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Greven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 21 september 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk onder oplegging van bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] deels toegewezen tot een bedrag van € 15.548,24, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is eveneens deels toegewezen tot een bedrag van € 5.215,40, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tenslotte heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof kan zich vinden in de bewezenverklaring van de feiten door de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Dat oordeel wordt in zoverre overgenomen.
Bij pleidooi heeft de raadsvrouw aangegeven dat de conclusies in het rapport van dr. Van Os afwijken van de conclusies in het rapport van drs. Pol en heeft zij een voorwaardelijk verzoek gedaan tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde dr. Van Os alsnog als deskundige ter terechtzitting te laten horen.
Het hof zal het verzoek afwijzen, omdat de noodzaak tot het horen van deze deskundige onvoldoende is onderbouwd, noch is gebleken. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte door de bij hem aanwezige stoornissen verminderd in staat was om zijn gedrag te sturen, en komen tot het advies verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van drie jaren en onder oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor verkrachting, een poging tot verkrachting en twee vernielingen zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg door de rechtbank opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit de hoogte van de onvoorwaardelijk op te leggen straf gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 23 oktober 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van het slachtoffer [benadeelde partij 2] en, kort daarna, aan een verkrachting van het slachtoffer [benadeelde partij 1]. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft met zijn handelen een uiterst beangstigende situatie gecreëerd, waarbij hij de lichamelijke en seksuele integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers ernstig heeft geschonden. Beide slachtoffers waren zeer kwetsbaar en verbleven vanwege hun problematiek in de instelling waar verdachte op dat moment ook verbleef. Verdachte heeft kennelijk zijn eigen lustgevoelens en behoeftebevrediging boven de belangen van de slachtoffers gesteld. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van delicten als de onderhavige nog lange tijd de psychische nadelige gevolgen daarvan ondervinden, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] en (de onderbouwing van) de verzoeken tot schadevergoeding. Poging tot verkrachting en verkrachting zijn bovendien ernstige delicten die de rechtsorde schokken en gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen in de samenleving. Verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft zich kennelijk niet bekommerd om de door hem veroorzaakte gevolgen. Verdachte heeft ook ter terechtzitting niet laten merken dat hij zich dit realiseert. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee vernielingen. Vernielingen zijn kwalijke feiten en uit de aangifte blijkt dat het de nodige indruk heeft gemaakt op aangever aangezien er geen enkele aanleiding was.
Het hof neemt bij de strafoplegging de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als deze in aanmerking. Blijkens die oriëntatiepunten gaat de rechtspraak bij verkrachting uit van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In dit geval weegt het hof als strafverzwarende factoren mee de bijzondere kwetsbaarheid n de bijzondere schadelijke gevolgen voor de slachtoffers.
Ook heeft het hof gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft het rekening gehouden met de door drs. G.J.W. Pol opgemaakte psychologische rapportage en de door dr. T.W.D.P. van Os opgemaakte psychiatrische rapportages van respectievelijk 22 januari 2021 en 16 juli 2021. Tenslotte is acht geslagen op het reclasseringsadvies van 31 augustus 2021.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Het hof is van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf gelet op de adviezen van de deskundigen en de reclassering. Gezien de persoon van verdachte is (klinische) behandeling van verdachte nodig en zal verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Een deel van de op te leggen vrijheidsstraf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd om begeleiding en hulpverlening binnen een voorwaardelijk kader te bieden, verdachte te stimuleren aan zijn problematiek te werken en ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof acht het dan ook van belang de proeftijd vast te stellen op vijf jaren.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient te worden verlaagd naar 20 maanden gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voorts is het hof van oordeel dat het zwaartepunt behoort te liggen bij de behandeling van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 46.548,24. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.548,24. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-268539-20 onder 1. bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten sluit het hof aan bij Tarief II (Liquidatietarieven rechtbank en gerechtshoven februari 2021) gelet op het totaal van het toegewezen schadebedrag van € 15.726,12. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op
€ 373,- in eerste aanleg en op € 478,- in hoger beroep, met een maximum van zes punten. Het hof is, anders dan de rechtbank en met de verdediging, van oordeel dat het toe te wijzen bedrag hiermee komt op € 2.209,00 (4 punten x € 373,- en 1,5 punt x € 478,-).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 242 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de afdeling reclassering van [locatie]. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in de [zorginstelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt, maar maximaal 18 (achttien) maanden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Indien noodzakelijk werkt veroordeelde mee aan overbruggingszorg.
Indien veroordeelde klinisch kan worden opgenomen werkt hij mee aan vervoer door de Dienst Vervoer en Ondersteuning vanuit de PI waar hij verblijft naar de kliniek;
- zich laat behandelen door de [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-268539-20 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.726,12 (vijftienduizend zevenhonderdzesentwintig euro en twaalf cent) bestaande uit € 726,12 (zevenhonderdzesentwintig euro en twaalf cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.209,00 (tweeduizend tweehonderdnegen euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-268539-20 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.726,12 (vijftienduizend zevenhonderdzesentwintig euro en twaalf cent) bestaande uit € 726,12 (zevenhonderdzesentwintig euro en twaalf cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 113 (honderddertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 oktober 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 15 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 maart 2022.
Tegenwoordig:
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. J.H.D. van Onna, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.