Uitspraak
artikel 533van het Wetboek van Strafvordering van:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, had een verzoek ingediend om een schadevergoeding van € 48.063,58 voor de schade die hij had geleden door een ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. De rechtbank had de appellant echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de appellant niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had eerder een zorgmachtiging verleend op grond van de Wet forensische zorg, die volgens het hof gelijkgesteld kan worden met een vrijheidsbenemende maatregel. Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van schadevergoeding op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de maatregel niet ten uitvoer was gelegd.
Desondanks heeft het hof besloten om een vergoeding van € 1.020 toe te kennen voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de vergoeding ten laste van de Staat toegewezen. De griffier is opgedragen om het bedrag over te maken naar de rekening van de advocaat van de appellant. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. O.G. Schuur als voorzitter, en is op 31 januari 2022 ter openbare zitting uitgesproken.