ECLI:NL:GHARL:2022:3382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
21-002882-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring poging tot doodslag en poging tot afpersing met oplegging van jeugddetentie en PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld voor poging tot moord en poging tot afpersing, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2020 in [plaats] een 19-jarige vrouw met een mes in de rug heeft gestoken en haar heeft bedreigd om geld en haar telefoon af te geven. De verdachte heeft aanvankelijk ontkend, maar later bekend dat hij de dader was. Het hof heeft geoordeeld dat de poging tot moord niet bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. Wel is de poging tot doodslag bewezen verklaard, omdat de verdachte bewust de kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot 11 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 5.021,46, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002882-21
Uitspraak d.d.: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juni 2021 met parketnummer 18-840021-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven te [woonplaats] ,
verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting [naam jeugdinrichting] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van een poging tot moord en een poging tot afpersing tot 1 jaar jeugddetentie en oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, te weten een bedrag van € 5.021,46, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.D. Kloosterman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juni 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte veroordeeld ter zake van een poging tot moord en een poging tot afpersing tot 335 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Tevens heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, te weten een bedrag van € 5.021,46, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of (elders) in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of op en/of tegen de rug/het lichaam heeft/hebben geslagen en/of (daarmee) van de fiets heeft/hebben geduwd/gestoten en/of naar de grond heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of (elders) in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of op en/of tegen de rug/het lichaam heeft/hebben geslagen en/of (daarmee) van de fiets heeft/hebben geduwd/gestoten en/of naar de grond heeft/hebben gebracht en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een (scherp en/of puntig) voorwerp bij haar buik heeft/hebben gehouden en/of aan haar heeft/hebben toegevoegd: "geef me je geld" en/of dat zij haar telefoon aan verdachte en/of zijn mededader(s) moest afgeven, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van een poging tot moord. Zij heeft daarbij gewezen op de verklaring van verdachte dat hij wel heeft getwijfeld over het gebruik van een mes voor de overval, maar dat hij niettemin “in één streep” het slachtoffer in de rug gestoken heeft. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad kan het bestanddeel “met voorbedachten rade” bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit, maar heeft aangegeven dat als er wordt aangenomen dat verdachte impulsief heeft gehandeld, dat er dan twijfel kan bestaan over de kwalificatie van het handelen van verdachte als moord.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op donderdag 30 januari 2020 omstreeks 19.50 uur fietste aangeefster [slachtoffer] in [plaats] richting haar huis. Op een gegeven moment zag zij twee jongens lopen aan de andere kant van de weg. Zij liepen haar tegemoet vanuit de richting van het plantsoen. Zij ging, door hun aanwezigheid, harder fietsen. Toen één van de jongens haar zag, rende hij haar kant op. Toen die jongen vlak bij haar was voelde ze een harde klap op haar rug. Zij kwam hierdoor ten val. De jongen ging naast haar staan. Hij hield iets bij haar buik en riep: “Geef me je geld”. Toen aangeefster dit niet gaf, ook haar telefoon niet wilde geven en in plaats daarvan ging gillen waardoor de aandacht van anderen werd getrokken, is de jongen weggerend. Aangeefster had last van haar rug en toen zij op die plek voelde, zag zij bloed aan haar hand. Het was haar toen duidelijk dat zij was gestoken.
Tot en met de behandeling van de strafzaak bij de rechtbank heeft verdachte ontkend dat hij de jongen is geweest die aangeefster heeft gestoken en vervolgens heeft geprobeerd te dwingen tot afgifte van geld en/of haar telefoon. Na de veroordeling in eerste aanleg heeft verdachte echter bekend dat hij die jongen was. Hij heeft erkend dat de gang van zaken is geweest zoals aangeefster heeft aangegeven. Hij heeft verklaard dat hij in het plantsoen was met een groepje jongeren uit de instelling waar hij verbleef. Op een gegeven moment zei hij “uit stoerdoenerij” dat hij de eerste persoon die langs zou komen, zou “racen”. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat dat betekent dat hij die persoon zou overvallen. Hij haalde toen zijn mes uit zijn jas. Al snel daarna kwam er iemand aan fietsen, hij rende erheen en stak haar in haar rug.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van (poging tot) moord het bestanddeel “voorbedachten rade” bewezen moet kunnen worden geacht. Daarvoor moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Het hof stelt voorop dat de voorbedachten rade zich niet dient te richten op het overvallen van een persoon, maar op het steken en het daarmee van het leven beroven van die persoon.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte is verklaard, kan niet vastgesteld worden dat verdachte tevoren het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven. Het voornemen om met een mes iemand te beroven is daarvoor niet voldoende. Hoewel er wel aanwijzingen zijn dat de verdachte zich heeft kunnen beraden op het door hem genomen besluit - zoals de verstreken tijd tussen de beslissing om de eerst volgende voorbijganger te overvallen en daarbij een mes te gebruiken en vervolgens een zekere doelgerichtheid van handelen bij het uitvoeren van de overval - acht het hof deze ontoereikend om tot een bewezen verklaring van voorbedachten rade te komen. Het hof komt tot dit oordeel omdat het een zwaarder gewicht toekent aan de eveneens aanwezige contra-indicaties.
Het hof wijst in dit verband in de eerste plaats op de gang van zaken tijdens de beroving, nu verdachte na het steken het slachtoffer heeft bedreigd met het mes om haar ertoe te bewegen geld en haar telefoon af te geven. Hij heeft haar bijvoorbeeld niet nog een keer gestoken of proberen te steken. Het hof acht bovendien aannemelijk dat verdachte, om bij de groep te willen horen, heeft geroepen dat hij iemand ging “racen”. Verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep verklaard en het hof acht dit passend bij zijn leeftijd en de informatie omtrent zijn persoon. Hij nam na direct na deze aankondiging het mes ter hand, maar hij had eigenlijk geen idee hoe hij een en ander aan zou moeten pakken. Toen er, kort na zijn aankondiging in de groep, iemand langs kwam fietsen, is hij gaan handelen. Nu ook aangeefster aangeeft dat haar indruk was dat het er “klunzig” aan toe ging, bevat het dossier naar het oordeel van het hof, onvoldoende aanknopingspunten om voorbedachten rade op de dood van [slachtoffer] aan te kunnen nemen.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het ten laste gelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet kan worden bewezen, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord. Het hof acht de ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door [slachtoffer] met een mes in de rug te steken, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hieraan zou kunnen komen te overlijden. Verdachte is rennend achter het fietsende slachtoffer aangegaan en heeft in deze dynamische situatie, haar van achteren gestoken. Gelet op deze gang van zaken richtte hij de stekende beweging op het bovenlichaam van het slachtoffer. Hij heeft hierbij met een mes dat daartoe geschikt was met zodanige kracht gehandeld dat daarbij een wond kon ontstaan van 1,5 cm. breed en 4 cm. diep. Het is daarnaast, ook voor een jongen van de leeftijd van verdachte ten tijde van het verwetene, namelijk 14 jaar oud, een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam, waarin zich verscheidene vitale organen bevinden, een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is. Blijkens de verklaring van de forensisch arts was het door verdachte toegebrachte letsel, namelijk een steekverwonding in een gebied met verschillende vitale organen, in potentie levensbedreigend. De gedragingen van de verdachte dienen daarnaast naar hun uiterlijke verschijningsvorm, namelijk het achter het slachtoffer aanrennen terwijl zij van hem wegfietst en haar onder die omstandigheden in de rug steken, als zodanig gericht op het toebrengen van dodelijk letsel te worden aangemerkt, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de kans daarop bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden is niet gebleken.
Tenslotte stelt het hof vast dat het dossier geen aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat verdachte anders dan alleen gehandeld heeft, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte in vereniging heeft gehandeld. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet, met een mes die [slachtoffer] eenmaal, in de rug heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en
hij op 30 januari 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer] , met een mes die [slachtoffer] eenmaal in de rug heeft gestoken en daarmee van de fiets heeft gestoten en naar de grond heeft gebracht en een mes bij haar buik heeft gehouden en aan haar heeft toegevoegd: "Geef me je geld" en dat zij haar telefoon aan verdachte moest afgeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
en
poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Door psycholoog Breuker en psychiater Van der Lugt zijn verschillende rapportages over verdachte opgemaakt. Door de advocaat-generaal en de verdediging is ter terechtzitting van het hof d.d. 13 april 2022 ingestemd met het gebruik van de (inmiddels verouderde) Pro Justitia rapportages van deze psycholoog en psychiater.
Psycholoog Breuker heeft in haar Pro Justitia rapportage d.d. 20 juli 2020 en aanvullende Pro Justitia rapportage d.d. 12 maart 2021 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een oppositionele-opstandige gedragsstoornis en een periodiek explosieve stoornis. Voornoemde stoornissen waren volgens de psycholoog ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde bij verdachte aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment beïnvloed. Gezien het vorenstaande wordt door de psycholoog geadviseerd om het plegen van het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Psychiater Van der Lugt heeft in haar Pro Justitia rapportage d.d. 12 maart 2021 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, ernstig met begin in de adolescentie, een sociale en emotionele achterstand, een gebrek aan berouw, schuldgevoel en medeleven. Er is sprake van een morele, sociale en cognitieve achterstand met denkfouten. Ook is sprake van een dreigende persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, en ouder-kind relatieproblemen met beide ouders. Dit was ten tijde van het tenlastegelegde volgens de psychiater niet anders; verdachte functioneert sinds zijn 13e levensjaar op dit niveau, terwijl de ernst en verharding lijken toe te nemen. Of voornoemde stoornis verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, heeft de psychiater geen zicht omdat (ten tijde van de opmaak van het rapport) sprake is van een ontkennende verdachte. Het risico op recidive moet volgens de psychiater als hoog worden ingeschat.
Het hof stelt vast dat verdachte zijn aandeel in de feiten inmiddels heeft bekend. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de feiten verdachte, gelet op voornoemde rapportages en de bekentenis, aan verdachte kunnen worden toegerekend. Uit de rapportages blijkt dat de door de psychiater en psycholoog vastgestelde stoornissen ten tijde van het feit aanwezig waren en het hof leidt uit de rapportage van de psycholoog van 12 maart 2021 af dat die stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen hebben beïnvloed. Verdachte had ten tijde van het opmaken een andere proceshouding, namelijk ontkennend, maar de psycholoog heeft ter terechtzitting aangegeven dat de bekennende verklaring niet tot een wijziging van de diagnose leidt. Gelet op de aard van de stoornissen en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, volgt het hof de psycholoog in haar conclusie. Het hof is dan ook van oordeel dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de (gehele) strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot 1 jaar jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de op te leggen straf aan het oordeel van het hof gerefereerd. Voorts heeft de raadsman, overeenkomstig hetgeen door de psycholoog ter zitting is aangevoerd, het hof verzocht een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De raadsman heeft in aanvulling daarop aangevoerd dat een positieve ontwikkeling verdachte doormaakt in de [naam jeugdinrichting] en hij gemotiveerd is om aan zichzelf te werken. Van recidivegevaar en gevaar op verharding kan derhalve niet langer gesproken worden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot afpersing. Verdachte heeft op 30 januari 2020 te [plaats] een willekeurige voorbijganger, te weten een 19-jarige vrouw die onderweg was naar huis en langs verdachte op straat fietste, met een mes in de rug gestoken. Vervolgens heeft verdachte geprobeerd haar te dwingen tot afgifte van haar geld en telefoon door het mes dreigend voor haar buik te houden. Door aldus te handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij blijkt dat deze gebeurtenis voor aangeefster naast financiële en lichamelijke gevolgen, ook vooral op emotioneel gebied zijn sporen heeft nagelaten. Het hof rekent dit verdachte aan.
Strafblad en rapportages
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest is.
Voorts zijn van belang de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen en zoals die blijken uit de hiervoor reeds besproken rapportages die zich in het dossier bevinden. Daarnaast hebben de psycholoog en de psychiater ter terechtzitting nog een nadere toelichting en aanvulling op de rapportages gegeven.
Psycholoog Breuker heeft, omdat verlenging van een gedragsbeïnvloedende maatregel per 1 januari 2020 niet meer mogelijk is, geadviseerd tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Om tot verkleining van het recidiverisico te komen, moet verdachte omgeven worden door mensen die een positieve invloed op hem hebben en daarnaast moet hij de mogelijkheid hebben om (gefaseerd) de kennis en vaardigheden die hij heeft opgedaan tijdens zijn behandeling, direct in de buitenwereld te kunnen toepassen. Daarvan is geen sprake in een klinische setting, wat maakt dat de psycholoog contra-indicaties ziet voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Tevens is het van belang dat de ouders bij de behandeling van verdachte worden betrokken. De psycholoog adviseert, gelet op het voorgaande, tot plaatsing van verdachte in de [naam 1] voor een klinische behandeling, gevolgd door plaatsing in een meer open setting, zoals een Forensisch Centrum voor Adolescenten of Woodbrookers.
Ook psychiater Van der Lugt is ter zitting niet tot een wijziging gekomen van de door haar gestelde diagnose. Anders dan de psycholoog ziet de psychiater geen mogelijkheid (meer) tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Volgens de psychiater is een dergelijke setting te vrijblijvend: verdachte kan makkelijk zijn medewerking aan de opgelegde voorwaarden weigeren en/of zich aan een kliniek onttrekken. Daar komt bij dat verdachte in eerste aanleg al meerdere kansen heeft gehad maar zich toen niet aan afspraken en schorsende voorwaarden heeft gehouden. Ook acht de psychiater de mate van impulsiviteit bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelen, zorgelijk. Mede met het oog op de bescherming van de maatschappij, adviseert de psychiater tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze maatregel kan volgens de psychiater, overeenkomstig het advies van de jeugdreclassering, bij voorkeur in de [naam jeugdinrichting] ten uitvoer worden gelegd.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op de zich in het dossier bevindende adviesrapportages van de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). [naam 2] , jeugdbeschermer, en [naam 3] , raadsmedewerker, hebben ter zitting namens Jeugdbescherming Noord, respectievelijk de Raad, een toelichting gegeven op voornoemde rapportages.
[naam 2] heeft, overeenkomstig het briefrapport d.d. 25 maart 2022, ter zitting verklaard dat verdachte sinds zijn verblijf in de [naam jeugdinrichting] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte zet daarbij steeds kleine stapjes. Ook heeft verdachte lange tijd nodig gehad om te wennen en zich open te (durven) stellen naar anderen toe. Als verdachte het nut van een behandeling niet inziet, is hij niet gemotiveerd om mee te werken. Het voorgaande maakt dat de jeugdreclassering afziet van de eerdere geadviseerde behandeling in een gesloten jeugdzorg-instelling. Volgens [naam 2] is, gelet op het voorgaande, een langere behandeltijd nodig. Dat maakt dat de jeugdreclassering adviseert om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en deze binnen de [naam jeugdinrichting] ten uitvoer te leggen. Op deze wijze hoeft verdachte niet nogmaals aan een nieuwe omgeving en begeleiders te wennen en kan hij zich niet onttrekken wanneer hij het nut van een behandeling niet inziet.
[naam 3] heeft ter zitting verklaard dat de Raad zich aansluit bij het advies van de jeugdreclassering en heeft aangegeven geen verdere aanvullingen te hebben op het voornoemde briefrapport van Jeugdbescherming [naam 4] d.d. 25 maart 2022.
PIJ-maatregel
Met de deskundigen acht het hof het van belang dat verdachte, vanwege de gediagnosticeerde complexe problematiek waar verdachte mee kampt, een intensieve klinische behandeling zal krijgen voor de bij hem geconstateerde stoornissen. De vraag is of een dergelijke behandeling moet plaatsvinden binnen het kader van een onvoorwaardelijke dan wel een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Oplegging van de PIJ-maatregel is mogelijk, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof constateert voorts op grond van de zich in het dossier bevindende rapporten en het behandelde ter terechtzitting dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen, nu de kans op recidive hoog wordt ingeschat. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat het recidiverisico, ondanks de positieve ontwikkeling die verdachte in de [naam jeugdinrichting] doormaakt, onverminderd hoog is. Daarbij heeft het hof acht geslagen op conclusies van de deskundigen zoals die uit de rapportages en het besprokene ter zitting blijken, meer in het bijzonder het briefrapport d.d. 25 maart 2022 van Jeugdbescherming [naam 4] . Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt, met vallen en opstaan verloopt. Verdachte heeft veel tijd nodig (gehad) om te wennen aan zijn (woon)omgeving, aanpak en begeleiders om tot een behandelsamenwerking te komen en zich open te stellen. Hij zet daarin kleine stapjes. Ook is verdachte alleen te motiveren voor een behandeling als hij het nut ervan inziet. Uit voornoemd rapport leidt het hof af dat, om het recidiverisico terug te dringen, verdachte veel behandeling en structuur nodig heeft. Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat de klinische setting die een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt, thans het enige geschikte traject is om verdachte die behandeling en structuur te bieden. Hiermee wordt voorkomen dat verdachte zich aan de behandeling zal onttrekken en terugvalt in de omgang met verkeerde vrienden en delictgedrag. Anders dan de psycholoog heeft gesteld, is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel daartoe niet geschikt is, mede gelet op de wijze waarop het feit tot stand is gekomen en vanuit het oogpunt van bescherming van de maatschappij.
Nu de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, verlenging van de PIJ-maatregel mogelijk is, voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaren niet te boven gaat.
Jeugdbeschermer [naam 2] heeft betoogd dat het verdachte veel moeite kost om tot een behandelsamenwerking te komen, omdat het verdachte moeite kost om een behandelaar vertrouwen te kunnen schenken. Met zijn behandelaar in de [naam jeugdinrichting] heeft verdachte inmiddels wel een goede behandelrelatie opgebouwd. Dit pleit er voor om de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te laten plaatsvinden in de [naam jeugdinrichting] .
Straf
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en op het gegeven dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, acht het hof, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van jeugddetentie voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het minder bewezen heeft geacht dan de rechtbank.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.021,46. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 11 (elf) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.021,46 (vijfduizend eenentwintig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 2.021,46 (tweeduizend eenentwintig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.021,46 (vijfduizend eenentwintig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 2.021,46 (tweeduizend eenentwintig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 januari 2020.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.