ECLI:NL:GHARL:2022:3363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.299.749
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderbewindstelling van goederen van echtgenoot wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van de echtgenoot van verzoekster. De zaak is ontstaan na een eerdere beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 mei 2021 een bewind had ingesteld over de goederen van de echtgenoot op verzoek van de officier van justitie, naar aanleiding van een rapportage van Veilig Thuis. Verzoekster, die in hoger beroep ging, stelde dat er geen gronden waren voor het bewind, aangezien de situatie in de thuissituatie was verbeterd en er geen problematische schulden waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2022 werd duidelijk dat de familieverhoudingen waren gestabiliseerd en dat de kinderen van verzoekster en de echtgenoot hen hielpen met de financiële zaken. Het hof oordeelde dat de kantonrechter in eerste aanleg niet voldoende had gemotiveerd waarom de belanghebbenden niet waren gehoord voordat de beschikking werd gegeven. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren voor het instellen van een bewind en vernietigde de eerdere beschikking, waarbij het verzoek tot onderbewindstelling werd afgewezen. De uitspraak werd ingeschreven in het openbare centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.749
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9201290)
beschikking van 14 april 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.K. Kemper te Amersfoort,
en
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder of [verweerster] ,
en
Officier van Justitie in het arrondissement Midden-Nederland,
locatie Utrecht,
verder te noemen: de officier van justitie.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de echtgenoot],
echtgenoot van [verzoekster] ,
verder te noemen: [de echtgenoot] ,
en
de kinderen van de [verzoekster] en [de echtgenoot] :
1. De heer [kind1] , wonende te [woonplaats1] ;
2. Mevrouw [kind2] , wonende te [plaats1] ;
3. Mevrouw [kind3] , wonende te [plaats2] ;
4. De heer [kind4] , wonende te [woonplaats1] ;
5. Mevrouw [kind5] , wonende te [plaats1] ;
6. De heer [kind6] , wonende te [woonplaats1] ;
7. Mevrouw [kind7] , wonende te [plaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Amersfoort) van 14 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 augustus 2021;
- een journaalbericht van mr. Kemper van 22 september 2021 met producties 6 tot en met 11;
- een journaalbericht van mr. Kemper van 21 februari 2021 met productie 10 (bedoeld is 12).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2022 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Kemper en een tolk. [de echtgenoot] is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door mr. Kemper. Verder waren aanwezig [kind1] , [kind2] en [kind3] . Via een skype-verbinding nam [naam1] namens de bewindvoerder deel aan de mondelinge behandeling. Namens de officier van Justitie is met kennisgeving vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

[verzoekster] is 73 jaar, [de echtgenoot] is 74 jaar. [verzoekster] en [de echtgenoot] zijn ruim 50 jaar met elkaar getrouwd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 4 mei 2021, heeft de officier van justitie te Utrecht naar aanleiding van een rapportage van 1 maart 2021 van Veilig Thuis te Utrecht verzocht een bewind in te stellen over de goederen van [de echtgenoot] en [verweerster] als bewindvoerder te benoemen.
4.2
De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking van 14 mei 2021 over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de echtgenoot] een bewind ingesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en [verweerster] tot bewindvoerder benoemd.
4.3
Op 7 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling van deze zaak bij de rechtbank Midden-Nederland plaatsgevonden, uitgewerkt in een proces-verbaal van 21 september 2021.
4.4
[verzoekster] is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen dan wel het bewind ter zake de goederen van [de echtgenoot] en haarzelf op zo kort mogelijke termijn op te heffen en daarbij
de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten aan haar kant.
Subsidiair verzoekt zij het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind ter zake goederen van [de echtgenoot] te beperken tot enkel het persoonsgebonden budget alsmede als bewindvoerder te benoemen mevrouw [kind3] .
4.5
De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 en artikel 1:432 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter onder andere op verzoek van het openbaar ministerie een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Uit artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat [de echtgenoot] en andere belanghebbenden op een mondelinge behandeling op het verzoek dienen te worden gehoord door de rechter:
“Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. (...)”
Het procesreglement sluit daarbij aan:
“De kantonrechter bepaalt dag en tijdstip van de mondelinge behandeling, tenzij hij het verzoek aanstonds toewijst (…)”.
Ook de Aanbevelingen meerderjarigenbewind gaan daarvan uit:
“A Het instellen van meerderjarigenbewind
1. (…)
2. Ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind is uitgangspunt dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord, zo nodig op de verblijfplaats van betrokkene. Hoewel artikel 800 Rv ruimte biedt om het verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in beginsel geen gebruik te maken.”
5.3
Verder is van belang dat bij het treffen van beschermingsmaatregelen uitgangspunt is dat een maatregel passend moet zijn en niet verder ingrijpt dan strikt noodzakelijk. Of een maatregel passend is en niet te ver ingrijpt hangt af van de omstandigheden van het geval: het komt er dus op aan dat de kantonrechter zich een beeld vormt van die omstandigheden alvorens te beslissen.
5.4
Uit de bestreden beschikking blijkt dat [de echtgenoot] en de in de rapportage van Veilig Thuis genoemde direct betrokkenen niet (als belanghebbenden) zijn gehoord voordat de bestreden beschikking is gegeven. Als reden voor het niet horen is de spoedeisendheid van de zaak genoemd, maar de kantonrechter heeft dit niet gemotiveerd. Weliswaar was de lichamelijke gesteldheid van [de echtgenoot] slecht, maar dat verklaart niet waarom andere belanghebbenden niet vooraf hadden kunnen worden gehoord. Dat geldt in ieder geval voor [verzoekster] (echtgenote van [de echtgenoot] ), voor wie ook een verzoek tot onderbewindstelling was ingediend. Feit is dat de kantonrechter [verzoekster] en een aantal belanghebbenden na het geven van de beschikking wel heeft gehoord op 7 juli 2021. In de rapportage van Veilig Thuis en in het verzoek van het Openbaar Ministerie is niet gesteld dat de situatie bij [verzoekster] en [de echtgenoot] thuis dusdanig onhoudbaar was dat een mondelinge behandeling niet meer kon worden afgewacht. In de rapportage van Veilig Thuis is ook nog vermeld dat Veilig Thuis het verzoek met de volwassen kinderen heeft besproken, maar dat zij geen akkoordverklaring hebben willen tekenen. Dat de uitbraak van het coronavirus een reden is geweest om vooraf geen hoor en wederhoor toe te passen, is gesteld noch gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat er alle reden was om eerst een mondelinge behandeling te laten plaatsvinden en pas daarna een beschikking te geven.
5.5
Het hoger beroep dient er mede toe omissies te herstellen die in eerste aanleg zijn begaan. Het hof heeft [verzoekster] , [de echtgenoot] en de aanwezige belanghebbenden in staat gesteld hun standpunten in hoger beroep mondeling nader toe te lichten en zij hebben hiervan gebruik gemaakt. Grief 1 is terecht voorgesteld maar kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
5.6
Ter mondelinge behandeling heeft mr Kemper grief 8 ten aanzien van de
proceskostenveroordeling ingetrokken, zodat deze grief geen verdere bespreking behoeft.
5.7
Ten aanzien van het ingestelde bewind oordeelt het hof als volgt.
Op grond van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken is het hof van oordeel dat geen sprake is van problematische schulden. De bewindvoerder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er nu een openstaande vordering voor de zorg is, maar dat geen sprake is van problematische schulden of van verkwisting. Dat sprake was van problematische schulden bij de instelling van het bewind blijkt ook niet uit de boedelbeschrijving van 13 oktober 2021. [kind3] heeft betwist dat er nog schulden zijn.
Het verzoek om beschermingsbewind was ingegeven door de rapportage van Veilig Thuis, waaruit bleek dat er veel onrust was in de thuissituatie/familieverhoudingen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de familieverhoudingen zijn gestabiliseerd. De inwonende zoon [kind4] (die veel onrust veroorzaakte) is met zijn gezin inmiddels verhuisd naar een eigen woning. Er wonen geen kinderen meer thuis.
In de familie was onenigheid over de financiën, met name over het PGB. De gelden uit het PGB worden inmiddels op een andere manier geregeld. Eerst kregen [verzoekster] en [de echtgenoot] het PGB op hun bankrekening, maar nu wordt rechtstreeks aan het zorgkantoor gedeclareerd en betaalt het zorgkantoor uit. Eerder waren meerdere zorgverleners voor [de echtgenoot] , maar nu is alleen [verzoekster] nog zorgverlener. Op basis van declaraties kan [verzoekster] voor de zorg die zij geeft aan [de echtgenoot] beschikken over gelden uit het PGB.
Dat [verzoekster] analfabeet is en [de echtgenoot] lichamelijk ziek is en niet altijd zelf zijn financiën kan regelen en kan overzien, is ook geen reden voor een beschermingsbewind.
[verzoekster] en [de echtgenoot] kunnen met hulp van de kinderen de financiële zaken regelen. Dat gebeurt ook in de praktijk en loopt goed.
5.8
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen gronden zijn en eerder ook niet waren op grond waarvan een bewind over de goederen van [de echtgenoot] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand kon worden uitgesproken. Gelet daarop zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek alsnog afwijzen. Het hof ziet ook geen gronden om een bewind in te stellen over alleen het PGG met benoeming van [kind3] tot bewindvoerder, zoals subsidiair is verzocht in hoger beroep.
5.9
Het hof zal bepalen dat de griffier deze uitspraak zal inschrijven in het openbare centraal curatele-en bewindregister (artikel 1:391 lid 1 aanhef en onder 2 BW).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter, rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Amersfoort, van 14 mei 2021, en opnieuw beschikkende;
wijst het verzoek de goederen van [de echtgenoot] onder bewind te stellen en een bewindvoerder te benoemen alsnog af;
bepaalt dat deze uitspraak door de griffier wordt ingeschreven in het openbare centraal curatele- en bewindregister;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, voorzitter, K.A.M. van Os-ten Have en M.J. Vos, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.