ECLI:NL:GHARL:2022:3322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
21-005861-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met voldoende bewijs voor diefstal in vereniging door middel van inklimming

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van woninginbraak, gepleegd op 10 augustus 2019, waarbij hij samen met medeverdachten sieraden, geld en parfums heeft weggenomen uit de woning van de aangever. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van 22 weken opgelegd, waarvan acht weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging. De aangever deed aangifte van inbraak en verklaarde dat hij op 10 augustus 2019 door de politie was geïnformeerd over de inbraak in zijn woning. Getuigen hebben gezien dat meerdere mannen aan het inbreken waren en de verdachte werd kort na de melding in de buurt van de woning aangetroffen. De medeverdachten werden ook kort na de inbraak aangehouden. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich de toegang tot de woning hebben verschaft door middel van inklimming.

De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk afgewezen, omdat de gevorderde schadeposten onvoldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelde dat de immateriële schade niet kon worden vastgesteld zonder medische gegevens en dat de gevolgen van de inbraak niet ernstig genoeg waren om als een aantasting in de persoon te worden aangemerkt. De benadeelde partij werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005861-19
Uitspraak d.d.: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2019 met parketnummer 18-830172-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [land] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, behoudens wat betreft de op te leggen straf, en tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 23 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met algemene en bijzondere voorwaarden. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
verdachte op of omstreeks 10 augustus 2019, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit woning, gelegen aan de [adres] aldaar, heeft weggenomen sieraden en/of geld en/of parfum(s)/cosmetica-artikelen, in elk geval geld en/of (een) goed(eren) van hun/zijn gading, in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt. Op 12 augustus 2019 heeft [aangever] aangifte gedaan van een woninginbraak in zijn woning aan de [adres] in [plaats] . Aangever heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2019 omstreeks 17.30 van huis is vertrokken naar zijn vakantiebestemming en dat hij op 10 augustus 2019 door de politie is gebeld met de mededeling dat er bij hem was ingebroken. Aangever is daarop huiswaarts gekeerd en zag daar dat zijn woning overhoop was gehaald, en constateerde dat verscheidene goederen, waaronder een horloge, twee parfums en geldbedragen ontbraken in zijn woning.
Op 10 augustus 2019, omstreeks 2:11 uur meldt getuige [getuige] dat een drietal of viertal mannen aan het inbreken waren in een woning aan de achterzijde van haar woning aan de [straat] , te weten de [adres] . [getuige] is kort daarna als getuige gehoord en heeft verklaard dat zij vanaf haar balkon een man in een raam zag hangen, alsof hij naar binnen wilde. Daarna heeft zij gezien dat volgens haar vier mannen door het raam naar binnen zijn gelopen, dat door de eerste man die door het raam was gegaan, was geopend. Deze mannen waren allen in het zwart gekleed en hadden een donkere huidskleur. Zij zijn na enige tijd de woning uitgegaan, over het dakje van de schuren geklommen en een steeg in gerend, aldus de getuige.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar aanleiding van voornoemde melding ter plaatse gegaan. [verbalisant 1] treft vervolgens om 2:19 uur in een portiek in een steeg achter de woning waarin zou worden ingebroken een fors transpirerende donkere man aan die volledig donker gekleed is en op zijn broek een aantal zwarte en groene vegen heeft, als zijnde van modder en/of mos. Deze man blijkt verdachte te zijn.
Omstreeks 2:14 uur worden nabij een brandgang tussen de [straat] en de [adres] medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden in een achtertuin aan de [straat] . [medeverdachte 1] transpireerde eveneens hevig en was volledig in het zwart gekleed; zijn kleding was vuil. [medeverdachte 2] droeg een zwarte jas en zat gehurkt achter een schutting.
In zijn politieverhoor op 10 augustus 2019 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij in de brandgang aanwezig was met de jongens waarmee hij is aangehouden en dat zij met z’n drieën waren.
In de insluitingsfouillering van [medeverdachte 1] werd onder meer een tweetal aangebroken parfumflesjes aangetroffen van de merken Laura Biagotti en Armani. Aangever [aangever] is met foto’s van deze flesjes geconfronteerd en herkent deze als goederen die uit zijn woning zijn weggenomen. In de tuin waarin beide medeverdachten zijn aangehouden is een horloge aangetroffen dat [aangever] eveneens als zijn eigendom heeft herkend. Verder is in deze tuin een zwarte schroevendraaier gevonden, waarop een DNA-spoor is aangetroffen van minimaal drie donoren. De resultaten van het daarnaar verrichte onderzoek wijzen uit dat de hypothese dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van verdachte en twee onbekende niet-verwante personen extreem veel waarschijnlijker [1] is dan de hypothese dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van drie onbekende niet-verwante personen.
Het hof stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte is zeven minuten nadat getuige [getuige] melding maakte van een woninginbraak aangehouden in een portiek in de directe omgeving van de betreffende woning. Ook beide medeverdachten zijn zeer kort na de melding van de inbraak aangehouden in de nabijheid van diezelfde woning. Zij waren daar kort na twee uur ’s nachts aanwezig. De verdachten voldoen wat betreft hun aantal, hun huidskleur en hun donkere kleding aan de beschrijving die getuige [getuige] van de door haar waargenomen personen heeft gegeven. Medeverdachte [medeverdachte 1] droeg goederen bij zich die uit de woning van aangever afkomstig waren en in een tuin nabij die woning is een schroevendraaier aangetroffen met daarop DNA materiaal dat gerelateerd wordt aan verdachte.
Verdachte heeft steeds ontkend iets met de woninginbraak te maken te hebben gehad. Over zijn aanwezigheid in de portiek nabij de woning heeft hij verklaard dat hij onderweg was van het [locatie] naar een vriendin en dat hij moest plassen en daarom deze portiek heeft betreden. Dit komt het hof niet zonder meer logisch voor en nu verdachte telkenmale heeft geweigerd de naam van deze vriendin te noemen, kan deze verklaring ook niet worden geverifieerd. Verder heeft verdachte verklaard beide medeverdachten niet te kennen, hetgeen wordt weersproken door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook heeft verdachte geen redengevende verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op de ter plaatse aangetroffen schroevendraaier gegeven, anders dan dat hij regelmatig een schroevendraaier vasthoudt. Het hof hecht aan deze verklaringen van verdachte dan ook geen enkele waarde.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning van aangever is binnengegaan, dat zij in en uit die woning goederen hebben weggenomen en dat zij daarna ook gezamenlijk uit de woning zijn gevlucht. Ieder van de verdachten is in de woning geweest en heeft zodoende uitvoeringshandelingen verricht. Bij gebreke aan contra-indicaties is daarom naar het oordeel van het hof voldaan aan de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking gericht op de diefstal van goederen uit die woning. Voorts acht het hof op grond van de verklaring van getuige [getuige] bewezen dat sprake is van inklimming, waarbij één van de verdachten door een raam naar binnen is geklommen en dit vervolgens voor de andere verdachten heeft opengezet.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 10 augustus 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen sieraden en geld en parfums, toebehorende aan [aangever] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak aan de [adres] in [plaats] . Aangever [aangever] heeft zijn vakantie onderbroken toen hij daarvan melding kreeg en heeft een volledig overhoop gehaalde woning aangetroffen. Door zijn handelen heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendomsrechten en het recht op privacy van anderen. Verdachte heeft kennelijk gehandeld met slechts eigen financieel gewin voor ogen en heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag genomen. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel van 7 maart 2022. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer in 2019 voor een soortgelijk feit. Het hof neemt dit in strafverzwarende zin in aanmerking. Na 2019 lijkt verdachte in rustiger vaarwater terecht te zijn gekomen. Verdachte is in 2020 nog eenmaal veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
In een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van Verslavingszorg Noord-Nederland van 4 maart 2022 is onder meer opgetekend dat verdachte een eigen huurwoning heeft en dat hij goed contact heeft met zijn kinderen. Het behoud van deze woning is ook voor het onderhouden van dit contact van cruciaal belang. Verder heeft verdachte een steunend sociaal netwerk dat hem helpt op de goede weg te blijven. Zijn moeder speelt daarin een voorname rol.
Verdachte heeft geen vast werk, maar kan zo nu en dan werken als oproepkracht via een uitzendbureau. Hij ontvangt daarnaast een uitkering en is ondertussen bezig met het uitvoeren van eerder aan hem opgelegde taakstraffen. Verder kampt verdachte met schulden die naar schatting ruim € 10.000,- belopen en onder beheer zijn gebracht bij de GKB. Verdachte zal eerst de openstaande geldboetes moeten voldoen, voordat hij voor de resterende schuldenlast in aanmerking komt voor schuldsanering.
Het voorgaande afwegende, acht het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in beginsel passend en geboden.
Het hof constateert evenwel dat verdachte hoger beroep heeft ingesteld op 8 november 2019 en dat het hof uitspraak doet op 26 april 2022, zodat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met bijna zes maanden is overschreden. Het hof is van oordeel dat dit tot strafvermindering dient te leiden en zal daarom een gevangenisstraf van 22 weken opleggen. Daarvan zal het hof – evenals de politierechter had gedaan - acht weken voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van deze straf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zodat het behoud van de woning voor verdachte hierdoor niet in het gedrang zal komen. Nu de reclassering in haar rapport van 4 maart 2022 geen interventies of toezicht adviseert, ziet het hof geen aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de straf bijzondere voorwaarden te verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De gevorderde materiële schade bestaat uit een schadepost nieuw beddengoed à
€ 52,90 en een schadepost voor het vervangen van sloten van derden à € 47,75.
Naar het oordeel van het hof is de schadepost voor nieuw beddengoed onvoldoende onderbouwd, nu slechts is gesteld dat het onder de modder zat en dat dit een onprettig gevoel gaf. De gevorderde schade voor het vervangen van sloten van derden betreft naar het oordeel van het hof geen schade die rechtstreeks (als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering) uit het bewezenverklaarde voortvloeit. Het hof zal deze schadeposten daarom afwijzen.
Ook de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van de in art. 6:160 BW bedoelde aantasting in de persoon "op andere wijze" in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de betreffende aantasting in de persoon op "andere wijze" sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon "op andere wijze" is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In het onderhavige geval is de door de benadeelde partij gestelde immateriële schade niet met medische gegevens onderbouwd en kan het geestelijk letsel derhalve niet op deze wijze naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft wel enige concrete gevolgen die de inbraak op hem heeft gehad naar voren gebracht. Naar het oordeel van het hof zijn de door de benadeelde partij gestelde gevolgen, te weten slecht slapen, vermoeidheid, spanningsklachten en gevoelens van onveiligheid, gelet op de aard en ernst van de normschending echter onvoldoende ernstig om deze als een aantasting in de persoon op "andere wijze" te kunnen aanmerken. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de benadeelde partij niet thuis was ten tijde van de inbraak en niet geconfronteerd is met de verdachten in zijn woning. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de immateriële schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Het hof zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100,65 (honderd euro en vijfenzestig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 26 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De kwalificatie ‘extreem veel waarschijnlijker’ wordt gehanteerd bij een likelihoodratio >1.000.000.