In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van woninginbraak, gepleegd op 10 augustus 2019, waarbij hij samen met medeverdachten sieraden, geld en parfums heeft weggenomen uit de woning van de aangever. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van 22 weken opgelegd, waarvan acht weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging. De aangever deed aangifte van inbraak en verklaarde dat hij op 10 augustus 2019 door de politie was geïnformeerd over de inbraak in zijn woning. Getuigen hebben gezien dat meerdere mannen aan het inbreken waren en de verdachte werd kort na de melding in de buurt van de woning aangetroffen. De medeverdachten werden ook kort na de inbraak aangehouden. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich de toegang tot de woning hebben verschaft door middel van inklimming.
De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk afgewezen, omdat de gevorderde schadeposten onvoldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelde dat de immateriële schade niet kon worden vastgesteld zonder medische gegevens en dat de gevolgen van de inbraak niet ernstig genoeg waren om als een aantasting in de persoon te worden aangemerkt. De benadeelde partij werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.