ECLI:NL:GHARL:2022:3307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.306.328
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets en bekrachtiging verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De kinderrechter had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen en had de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de stiefvader van de minderjarige gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat er zorgen waren over de opvoedingsvaardigheden van de ouders. De kinderrechter had eerder al verschillende beschikkingen gedaan, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing telkens werden verlengd. Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige en de noodzaak van verder onderzoek naar de opvoedingssituatie van de minderjarige centraal stonden. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de bescherming van de minderjarige en het waarborgen van haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.328
(zaaknummer rechtbank Overijssel 271887)
beschikking van 26 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de stiefvader,
advocaat: mr. T. Seker te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna ook: de kinderrechter), van 4 oktober 2021, 15 oktober 2021, 6 december 2021 en 14 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 14 januari 2022 is de bestreden beschikking en wordt hierna ook zo genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 februari 2022;
- een brief van de GI van 18 maart 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kikkert van 24 maart 2022 met een productie;
- een e-mailbericht van de GI van 25 maart 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • stiefvader en zijn advocaat;
De raad voor de kinderbescherming en de vader waren niet aanwezig.
De zaak is tegelijk behandeld met het hoger beroep in de zaak met nummer 200.306.782.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een
e-mailbericht van mr. Kikkert van 1 april 2022 met bijlagen, waaronder de beslissing van de kinderrechter met betrekking tot het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , verder te noemen: [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [woonplaats1] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 1 april 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar, tot 13 april 2022. De kinderrechter heeft op 1 april 2022 beslist dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd tot
13 april 2023.
3.3
Bij beschikking van 10 mei 2021 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie zorgaanbieder dan wel een plaatsing in het netwerk verleend tot 24 mei 2021. Bij beschikking van 21 mei 2021 is deze machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 augustus 2021. Bij beschikking van 5 juli 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie zorgaanbieder voor de duur van een maand verlengd, tot 10 september 2021.
3.4
Op 30 augustus 2021 starten de moeder, de stiefvader, [de minderjarige] en haar halfzusje [naam1] met een Crisis Systeem Interventie-traject (hierna: CSI-traject) bij [naam2] . Zij verblijven daar dan samen.
3.5
De GI heeft op 4 oktober 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht tot 13 april 2022. De kinderrechter heeft dat verzoek telkens voor kortere periodes toegewezen, voor het laatst in de bestreden beschikking van 14 januari 2022 voor de periode van 18 januari 2022 tot 13 april 2022. De kinderrechter heeft op verzoek van de GI op 1 april 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd van 13 april tot 13 oktober 2022.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen voor de periode van 18 januari 2022 tot 13 april 2022, alsnog af te wijzen.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt allereerst dat de periode waarvoor de machtiging is verleend, op
13 april 2022 is verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 18 januari 2022 tot 13 april 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Het hof is van oordeel dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de periode van 18 januari 2022 tot 13 april 2022 noodzakelijk was. In de hiervoor genoemde periode was niet duidelijk of de moeder en de stiefvader over de opvoedingsvaardigheden beschikten om [de minderjarige] datgene te bieden wat zij nodig heeft bij haar verzorging en opvoeding. Een terugplaatsing van [de minderjarige] was onder deze omstandigheden daarom niet verantwoord. Het hof zal dit hierna toelichten.
5.4
[de minderjarige] is vorig jaar tweemaal uithuisgeplaatst, omdat er forse zorgen waren over haar fysieke en sociaal emotionele veiligheid in de thuissituatie. Na de eerste uithuisplaatsing in mei 2021 is eind augustus 2021 het CSI-traject gestart met het doel te onderzoeken wat het effect op [de minderjarige] is van de gebeurtenissen in de thuissituatie (waaronder huiselijk geweld en middelengebruik) en wat zij nodig heeft van haar opvoeders om positief op te kunnen groeien. Wat de reden daarvan ook is, door het vroegtijdig beëindigen van dit traject is niet duidelijk geworden welke rol kindfactoren, ouderfactoren en omgevingsfactoren spelen bij de zorgen rondom [de minderjarige] .
5.5
Om de ontwikkeling van [de minderjarige] goed in kaart te kunnen brengen en te bepalen, wat zij nodig heeft van haar opvoeders en wat er in de opvoedingssituatie bij de moeder en de stiefvader moet gebeuren om een veilige terugplaatsing mogelijk te maken, wil de GI systeemdiagnostiek inzetten. De moeder en de stiefvader zien het belang van nader onderzoek in, maar zij willen dat [de minderjarige] weer thuis komt wonen. De moeder en de stiefvader zijn bang dat door tijdsverloop het perspectief van [de minderjarige] niet bij meer bij de moeder zal zijn; zij staan al enige tijd op een wachtlijst bij [naam3] .
5.6
Het hof is van oordeel dat, om te kunnen beoordelen of een terugplaatsingstraject mogelijk is, de uitkomsten van de systeemdiagnostiek moeten worden afgewacht. Na de mondelinge behandeling heeft op 31 maart 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder, de stiefvader, de GI en [naam3] . [naam3] heeft gezegd dat zij kan starten met systeemdiagnostiek en dat het traject drie tot vier maanden gaat duren. Het is belangrijk dat de moeder en de stiefvader gaan meewerken aan dit diepgaand onderzoek naar een verklaring voor het gedrag van [de minderjarige] en de wijze waarop het gezinssysteem werkt. Het is aan [naam3] te bepalen hoe dit onderzoek wordt vormgegeven. Met de uitkomsten van het onderzoek kan gekeken worden of, en zo ja, onder welke voorwaarden, [de minderjarige] terug kan naar de moeder en de stiefvader.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, E.B. Knottnerus en J.H. Lieber en is op 26 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.