ECLI:NL:GHARL:2022:3283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.280.731/01 en 200.282.417/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verdeling van kinderbijslag en kindgebonden budget tussen ex-partners na beëindiging van hun relatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de gezamenlijke aanvraag van kinderbijslag en kindgebonden budget, evenals de verdeling van verblijfsoverstijgende kosten voor hun kinderen. Het hof oordeelt dat de man toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een eerder gemaakte afspraak over de verdeling van deze financiële middelen. De vrouw had in eerste aanleg gevorderd dat de man een bedrag van € 10.304,- zou betalen voor geleden schade over de jaren 2017 en 2018, en een bedrag van € 468,- per maand voor iedere maand dat de man verzuimt om uitvoering te geven aan de overeenkomst. De kantonrechter had de man veroordeeld tot betaling van € 5.903,57, maar de man ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep werd duidelijk dat de man en vrouw in 2015 een ouderschapsplan hadden ondertekend waarin was afgesproken dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget bij helfte verdeeld zouden worden. Het hof constateert dat de man in de periode van mei 2017 tot juli 2019 de ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget niet bij helfte heeft gedeeld met de vrouw, wat leidt tot de conclusie dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de gemaakte afspraken. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt de man tot betaling van € 1.539,08 aan de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2019. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.280.731/01 en 200.282.417/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7659342)
arrest van 26 april 2022
in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in de zaak met het zaaknummer 200.280.731/01,
geïntimeerde in de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta te Lelystad,
tegen:
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in de zaak met het zaaknummer 200.280.731/01,
appellant in de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. S. Mangal te Lelystad.

1.Het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep

in beide zaken
1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 20 oktober 2020 hier over.
1.2
Op 2 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling na aanbrengen plaatsgevonden ten overstaan van raadsheer mr. M.A.F. Veenstra, waarbij beide zaken gelijktijdig zijn behandeld. Daarbij zijn de partijen met hun advocaten verschenen. Daarna is er doorgeprocedeerd.
in de zaak met het zaaknummer 200.280.731/01
1.3
De vrouw heeft op de roldatum 20 april 2021 geen memorie van grieven genomen. De zaak is vervolgens aangehouden tot de roldatum 18 mei 2021. Op die datum heeft zij wederom geen memorie van grieven genomen en is aan haar akte niet dienen verleend. De man heeft op de roldatum 29 juni 2021 arrest gevraagd, waarop het hof arrest heeft bepaald.
in de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
1.4
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven namens de man;
- de memorie van antwoord namens de vrouw;
- een journaalbericht namens de man van 24 februari 2022 met productie(s).
1.5
Op 1 maart 2022 heeft op verzoek van de man een mondelinge behandeling na memorie van antwoord plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris
mr. J.G. Knot. Daarbij zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het procesdossier.
1.6
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

in de zaak met het zaaknummer 200.280.731/01
Omdat de vrouw in haar dagvaarding in hoger beroep geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en evenmin een memorie van grieven heeft genomen waarin een conclusie van eis is geformuleerd, zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering in hoger beroep.

3.De vaststaande feiten

in de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Aan de relatie en de samenwoning is in het voorjaar van 2015 een einde gekomen.
Uit de relatie van partijen zijn twee – nu nog minderjarige – kinderen geboren, [de minderjarige1] (geboren [in] 2005) en [de minderjarige2] (geboren [in] 2008).
3.2
Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen staan op het adres van de man ingeschreven. Partijen hebben een co-ouderschapsregeling.
3.3
Op 15 mei 2015 hebben de ouders een ouderschapsplan ondertekend, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is opgenomen:
“Rekening nr. [nummer1] zal dienen als “kinderrekening” waarop de toeslagen kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en kinderbijslag gestort zullen worden en gebruikt zal worden voor de betaling kinderopvang en andere kosten uitsluitend ten behoeve van de kinderen.”
3.4.
In de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 20 april 2017, waarbij het co-ouderschap is vastgelegd, is overwogen:
“Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij de kinderbijslag, het kindgebonden budget/alleenstaande ouderkop en de kinderopvangtoeslag bij helfte zullen verdelen.”
3.5
In de aantekeningen van de griffier van de zitting van 8 maart 2017 (op welke zitting in de onder 3.4 weergegeven overweging wordt gedoeld) is het volgende te lezen (waarbij A2 = de man (M) en/of zijn gemachtigde, R = rechter en A1 = de vrouw (V) en/of haar gemachtigde):
“A2: er was wat discussie ivm de hoofdverblijfplaats, de kinderbijslag etc. Is nu los van het hoofdverblijf kinderen apart in te schrijven en dan toeslagen en budgetten krijgen. Wat is de discussie: hoe moeten we dan een potje maken voor de kinderen. Ons idee een kindrekeninq en daar geld op storten. Beide ouders schrijven dan een kind in op een adres zodat ze allebei toeslagen krijgen. SVB accepteert dat.
R: u hebt allebei de helft van de zorg voor de kinderen en de gelden die beschikbaar zijn moet u ook bij helfte verdelen. Daar bent u het over eens?
V+M: ja
R: een ander puntje is de kinderbijslag. Die moest mevrouw terugbetalen.
A1: dat klopt, daar heeft meneer verweer op gevoerd. Mevrouw zegt als we nu vanaf 1 januari 2017 de kinderbijslag en het kgb verdelen dan kan dat vervallen. Als de hoofdverblijfplaats bij meneer is dan kun je ook gezamenlijk kinderbijslag aanvragen.
[..]
R: ok, dan krijgen de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij meneer en dan gaat u samen kinderbijslag bij het SVB aanvragen.”
3.6
Na de comparitie van 9 juli 2019 bij de kantonrechter hebben partijen een gezamenlijke aanvraag bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gedaan. De SVB heeft bij brief van 13 augustus 2019 bevestigd dat vanaf het derde kwartaal van 2019 de vrouw de kinderbijslag voor [de minderjarige1] ontvangt en de man de kinderbijslag voor [de minderjarige2] . Ook ontvangen partijen nu elk een eigen kindgebonden budget.
3.7
De vrouw ontvangt met ingang van 1 juli 2019 kinderbijslag en kindgebonden budget voor [de minderjarige1] . De man ontvangt met ingang van 1 juli 2019 kinderbijslag en kindgebonden budget voor [de minderjarige2] en voor zijn zoon [de minderjarige3] , die op 2 november 2018 is geboren uit de relatie met zijn nieuwe partner.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

In de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
4.1
De vrouw heeft in eerste aanleg (in conventie) – samengevat – gevorderd:
- een verklaring voor recht dat de man toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van partijen om de kinderbijslag, het kindgebonden budget/alleenstaande ouderkop tussen hen bij helfte te verdelen en de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van totaal € 10.304,- voor geleden schade over de jaren 2017 (€ 3.440,-) en 2018 (€ 5.460,-) en de periode januari tot en met maart 2019 ( € 1.404,-);
- een bedrag van € 468,- per maand voor iedere maand dat de man bij handhaving van de zorgregeling, gedurende de minderjarigheid van de kinderen, verzuimt uitvoering te geven aan de overeenkomst van partijen;
- de wettelijke rente over € 3.440,-, € 5.460,- en € 1.404,- van de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.2
De man heeft zich aanvankelijk mondeling verweerd en heeft nadien schriftelijk de stellingen van de vrouw betwist. Hij heeft vervolgens de kantonrechter bij akte verzocht de vrouw te gelasten stukken over te leggen waaruit blijkt wat zij aan kindgebonden budget ontvangt en aan kinderbijslag en toestemming gevraagd voor het indienen van een reconventionele vordering.
4.3
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 22 april 2020:
- voor recht verklaard dat de man toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van partijen om de kinderbijslag, het kindgebonden budget/alleenstaande ouderkop tussen hen bij helfte te verdelen;
- de man veroordeeld tegen bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 5.903,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.

5.De vorderingen in hoger beroep

In de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
5.1
De man heeft in hoger beroep gevorderd:
vernietiging van (naar het hof begrijpt) de vonnissen van de kantonrechter van 5 juni 2019, 23 oktober 2019, 12 februari 2020 en 22 april 2020 en opnieuw rechtdoende uitvoerbaar bij voorraad:
primair
  • alsnog afwijzing van de vorderingen van de vrouw;
  • voor recht te verklaren dat de man niet tekort is geschoten en hij geen betaling verschuldigd is aan de vrouw;
  • met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, waaronder de advocaatkosten;
Subsidiair
- een beslissing te nemen die het hof juist acht.
5.2
De vrouw heeft bij haar memorie van antwoord geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de man, kosten rechtens.

6.De motivering van de beslissing in hoger beroep

In de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
Toerekenbare tekortkoming
6.1
De man stelt dat hij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de gemaakte afspraken. De door de vrouw gestelde afspraak voor wat betreft de verdeling bij helfte van de kinderbijslag, het kindgebonden budget/alleenstaande ouderkop en de kinderopvangtoeslag is niet opgenomen in het dictum van de beschikking van de rechtbank van 20 april 2017. Ook is uit die beschikking, of uit het proces-verbaal van 8 maart 2017, niet op te maken dat ieder voor zich kinderbijslag en/of toeslagen zou aanvragen en ontvangen. Er is hierover wel gediscussieerd tijdens de zitting, maar tot een duidelijke afspraak op dit punt is het niet gekomen. Verder heeft de man de aanvragen in de periode 2017 tot medio 2019 gedaan en staat niet ter discussie dat de ontvangen kinderbijslag en toeslagen uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de kinderen wat volgens het ouderschapsplan evident de bedoeling van partijen was. Voor zover een bedrag resteerde, is dat op de kinderrekening gestort. Verder is niet afgesproken dat partijen jaarlijks de ontvangen bedragen zouden verdelen. In het kader van een verdeling moet ook duidelijk zijn welke ouder voor welk kind een aanvraag doet en wie voor welk kind betaalt. Daarover zegt de beschikking niets. Partijen hadden de intentie om tot afspraken te komen hierover, maar daartoe is het nooit gekomen. Er is dan ook geen sprake van verzuim van de man.
6.2
De vrouw stelt dat uit het proces-verbaal van 8 maart 2017 blijkt dat partijen een gezamenlijke aanvraag voor kinderbijslag bij de SVB zouden doen. Er was en is een 50/50 zorgregeling. De kinderen staan ingeschreven op het adres van de man en met een gezamenlijke aanvraag voor kinderbijslag zou de vrouw ook in aanmerking komen voor kinderbijslag en daarmee ook voor kindgebonden budget, waarmee zij dan de kosten voor het verblijf van de kinderen bij haar kan voldoen. De verblijfsoverstijgende kosten zouden partijen bij helfte verdelen. De man heeft geweigerd om de gezamenlijke aanvraag voor kinderbijslag te realiseren. Pas na de dagvaarding door de vrouw heeft hij dat gedaan, zodat hij tekortgeschoten is in de afspraak, waardoor de vrouw schade heeft geleden ter hoogte van de door haar gemiste kinderbijslag en toeslagen/kindgebonden budget. Dat de man alle door hem ontvangen bedragen heeft aangewend ten behoeve van de kinderen wordt niet betwist, maar vormt geen onderdeel van de tussen partijen op 8 maart 2017 gemaakte afspraak.
6.3
Het hof constateert dat uit de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2017, het partijdebat na de zitting bij de rechtbank van 8 maart 2017, en het besprokene op de zitting bij het hof, volgt dat partijen hebben afgesproken dat zij de kinderbijslag, het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop en de kinderopvangtoeslag voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij helfte zouden verdelen, evenals de verblijfsoverstijgende kosten.
6.4
Pas vanaf juli 2019 hebben partijen invulling gegeven aan deze bij de rechtbank gemaakte afspraak door alsnog gezamenlijk een aanvraag voor kinderbijslag te doen. Vaststaat dat partijen over de periode mei 2017 tot juli 2019 hun afspraak niet zijn nagekomen. In deze periode heeft de man voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen en de verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen betaald van de door hem ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget. De vrouw ontving toen geen kinderbijslag en ook geen kindgebonden budget. Er heeft onderling geen afrekening plaatsgevonden van de binnengekomen en uitgegeven bedragen.
Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat de man de hiervoor onder 6.3 vermelde afspraak in de periode mei 2017-juli 2019 niet is nagekomen, ook niet na herhaalde verzoeken van de vrouw. Immers, de man heeft de door hem ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget niet - na aftrek van de door hem betaalde verblijfsoverstijgende kosten - bij helfte gedeeld met de vrouw. Dat leidt ertoe dat de man toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de onder 6.3 vermelde afspraak. Dat de door de man ontvangen gelden van de kinderbijslag en het kindgebonden budget aan de kinderen zijn besteed, doet daar niet aan af.
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 van de man faalt.
het door de man aan de vrouw te betalen bedrag
6.5
De man is het niet eens met de wijze waarop de kantonrechter de schade van de vrouw heeft berekend. Hij stelt dat de kantonrechter is uitgegaan van een te hoog bedrag aan kindgebonden budget voor [de minderjarige2] , omdat de man pas weer in december 2018 (meer) kindgebonden budget ontving na de geboorte van zijn jongste zoon [de minderjarige3] [in] 2018. Verder stelt de man dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van (fictieve) proefberekeningen en niet van de daadwerkelijk door de man ontvangen bedragen aan kindgebonden budget en kinderbijslag.
6.6
De vrouw heeft gesteld dat de hoogte van het kindgebonden budget afhangt van de financiële positie van de ontvangende ouder en dat als achteraf blijkt dat het kindgebonden budget verkeerd is berekend, er achteraf moet worden verrekend.
6.7
Het hof zal, anders dan de kantonrechter, niet uitgaan van fictieve berekeningen ter vaststelling van de schade van de vrouw, omdat partijen ter zitting niet konden aangeven hoe precies de verrekening bij helfte hiervan zou moeten plaatsvinden. Daaruit leidt het hof af dat over de wijze van verrekening geen eenduidige afspraak is gemaakt. Gelet op deze omstandigheid zal het hof uitgaan van een verdeling bij helfte van de daadwerkelijk door de man ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget onder aftrek van de door de man betaalde verblijfsoverstijgende kosten. In zoverre slaagt grief 3 van de man.
6.8
Omdat wordt uitgegaan van de feitelijk door de man ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget, is de stelling van de man dat in 2018 en 2019 het kindgebonden budget voor [de minderjarige2] nihil was, niet relevant, omdat vaststaat dat de man in deze jaren wel kindgebonden budget heeft ontvangen, zodat de tweede grief van de man op dit punt geen verdere bespreking behoeft. Het hof heeft aan de hand van de beschikbare informatie berekend dat een bedrag van € 192,- van het door de man ontvangen kindgebonden budget in de periode vanaf de geboorte van [de minderjarige3] tot 1 juli 2019 kan worden toegerekend aan [de minderjarige3] en dientengevolge niet bij helfte behoeft te worden verdeeld. Het hof zal bij de berekening van het door de man aan de vrouw te betalen bedrag hiermee rekening houden.
6.9
Gelet op wat hiervoor onder 6.7 is overwogen, komt het hof ook niet toe aan de beoordeling van grief 4 van de man, omdat vaststaat dat de vrouw in de periode waar het in deze procedure over gaat geen kinderbijslag en kindgebonden budget heeft aangevraagd en ook niet heeft ontvangen, zodat in het kader van de verdeling bij helfte van de daadwerkelijk ontvangen kinderbijslag en kindgebonden budget het niet van belang is of de vrouw al dan niet een partner heeft (gehad).
6.1
Ter zitting heeft de man erkend dat hij vanaf mei 2017 tot 1 juli 2019 € 4.675,73 aan kinderbijslag heeft ontvangen en dat het klopt dat hij in deze periode in totaal € 9.610,73 aan kinderbijslag én kindgebonden budget heeft ontvangen, zoals de kantonrechter in het bestreden eindvonnis onder 2.10 heeft overwogen. Het hof zal daarom bij de berekening van het bedrag dat de man ingevolge de afspraak tot verdeling bij helfte van kindgebonden budget, kinderbijslag en verblijfsoverstijgende kosten daarvan uitgaan. Het hof neemt daarbij mee dat de vrouw niet betwist dat de man in de periode mei 2017 tot 1 juli 2019 in totaal € 6.340,57 aan verblijfsoverstijgende kosten heeft betaald. Uit het voorgaande en met inachtneming van wat hiervoor onder 6.8 is overwogen, volgt dat het bedrag van € 3.078,16, zijnde het verschil tussen (€ 9.610,73 minus € 192,- =) € 9.418,73 en € 6.340,57, bij helfte dient te worden verdeeld, zodat de man nog € 1.539,08 aan de vrouw dient te voldoen. Grief 5 van de man slaagt dus deels.

7.De slotsom

in de zaak met het zaaknummer 200.280.731/01
7.1
Het hof zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering in hoger beroep.
in de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
7.2
Omdat grief 1 van de man faalt, het hof de verdere beoordeling van grief 2 (grotendeels) en grief 4 achterwege laat, grief 3 slaagt en grief 5 ten dele slaagt, heeft dit tot gevolg dat het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd.
in beide zaken
7.3
Gelet op de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil de verdeling van de kosten voor hun gezamenlijke kinderen betreft, zullen de kosten van de procedure in beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met het zaaknummer 200.280.731/01
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering in hoger beroep;
in de zaak met het zaaknummer 200.282.417/01
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 juni 2019, 23 oktober 2019, 12 februari 2020 en 22 april 2020
en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de man toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van partijen om de kinderbijslag, het kindgebonden budget/de alleenstaande ouderkop tussen hen bij helfte te verdelen;
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw tegen bewijs van kwijting het bedrag van
€ 1.539,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in beide zaken
bepaalt dat iedere partij zijn of haar eigen kosten van de procedure in beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, I.M. Dölle en C. Koopman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.