ECLI:NL:GHARL:2022:3228

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
21-002254-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag (shaken baby) en mishandeling ex-partner met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op zijn zoon, geboren in 2015, en mishandeling van zijn ex-partner. De feiten vonden plaats in januari 2016, waarbij de verdachte zijn zoon met kracht heeft geschud, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 15 maanden jeugddetentie, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en een andere strafoplegging bepaald. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd deels toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, met de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van zijn zoon zou kunnen veroorzaken. De verdachte heeft geen contact meer met zijn zoon en heeft inmiddels begeleiding ontvangen om zijn leven weer op de rails te krijgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002254-19
Uitspraak d.d.: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 april 2019 met parketnummer 16-659049-16 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging doodslag en mishandeling veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als – dadelijk uitvoerbare - bijzondere voorwaarden gesteld: meldplicht, ambulante behandeling waaronder MBT-behandeling, verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke zorg, contactverbod ten opzichte zijn ex-partner [ex-partner] en zijn zoon [zoon], en meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast heeft de rechtbank:
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoon [zoon] (geboren op [geboortedatum zoon] 2015) van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet voornoemde [zoon] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal krachtig en/of gewelddadig en/of heftig door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd, althans het lichaam, van die [zoon] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of heeft aangewend tegen die [zoon], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
1. subsidiair
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan zijn zoon [zoon] (geboren op [geboortedatum zoon] 2015) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersen(vlies)letsel en/of oogletsel en/of bloedingen achter (in) de ogen en/of oogletsel en/of acceleratie-deceleratietrauma, heeft toegebracht door (telkens) met dat opzet voornoemde [zoon] vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) krachtig en/of gewelddadig en/of heftig door elkaar te schudden en/of heen en weer te schudden en/of anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam, van die [zoon] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) andere handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [zoon]; art 304 ahf/sub 1 Wetboek van strafrecht
1. meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met 17 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en / of onachtzaam en / of nalatig [zoon] (geboren op [geboortedatum zoon] 2015) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, krachtig en/of gewelddadig en/of heftig door elkaar heeft geschud en/of heen en weer heeft geschud en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam, van die [zoon] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of heeft aangewend tegen die [zoon], waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [zoon] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersen(vlies)letsel en/of oogletsel en/of bloedingen achter (in) de ogen en/of acceleratie-deceleratietrauma, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en / of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te IJsselstein en/of Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [ex-partner], (met kracht) heeft vastgepakt/vastgehouden bij de (linker)arm en/of de bovenarm(en) en/of de schouder(s) en/of (vervolgens) voornoemde [ex-partner] (heen en weer) heeft geschud.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van feit 1, primair.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde zoals de rechtbank heeft gedaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wat er in de nacht van 16 op 17 januari 2016 precies is gebeurd. De vraag is allereerst of het letsel dat is vastgesteld bij [zoon] wel is veroorzaakt door het handelen van zijn cliënt. De raadsman heeft aangevoerd dat niet voldoende vaststaat dat het letsel is veroorzaakt door schudden. Onvoldoende is onderzocht of de hersenbloeding kan zijn ontstaan door iets anders zoals een stollingsstoornis. De raadsman concludeert dat de deskundigen niet hebben onderzocht of het letsel ook andere wijze kan zijn ontstaan. Dat het letsel past bij schudden wil niet zeggen dat schudden de enige oorzaak is geweest. De opdracht die gegeven is aan de deskundige lijkt te beperkt te zijn geweest. Men heeft alleen gekeken of het schudden de oorzaak is geweest van het letsel. Volgens de deskundige Kortmann waren er geen aanwijzingen voor een stollingsstoornis maar zij heeft ook aangegeven dat de stukken waar zij over beschikte niet compleet waren.
Indien het hof aanneemt dat het letsel is ontstaan door het handelen van zijn cliënt dan geeft de raadsman aan dat er nimmer sprake is geweest van opzet. De rechtbank heeft het verweer dat zijn cliënt [zoon] heeft geschud vanuit een paniekreactie, omdat hij dacht dat [zoon] in levensgevaar was, ten onrechte verworpen. De rechtbank heeft overwogen dat zijn cliënt niet consistent heeft verklaard, maar het wisselend verklaren sluit niet uit dat zijn cliënt heeft gehandeld in paniek. In die panieksituatie heeft zijn cliënt niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [zoon] zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De raadsman heeft gepleit voor een integrale vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het verweer dat onvoldoende is onderzocht of het letsel dat bij [zoon] is ontstaan kan zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld een stollingsstoornis merkt het hof op dat uit de forensisch-medische rapportage opgemaakt door J.A. Kortmann (forensisch arts voor kinderen bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling), gedateerd 31 oktober 2016, volgt dat de rechter-commissaris opdracht heeft gegeven om onder meer te onderzoeken of er sprake was van een stollingsziekte en/of een geboortetrauma. Op pagina 22 van het rapport staat:
“Op 21 januari 2016 komt volgens het medisch dossier de kinderhematologie in consult om een eventuele stollingsstoornis bij [zoon] volledig uit te sluiten, hierdoor wordt aanvullend laboratoriumonderzoek (trombocytenfunctietest) aangevraagd.”
Vervolgens staat op pagina 28 van het rapport:
“Uit het stollingsonderzoek bij [zoon] zijn geen aanwijzingen voor een stollingsstoornis gebleken.”en voorts:
“Bij het ontbreken van een eventuele onderliggende medische oorzaak voor de aanwezigheid van onderhuidse bloeduitstortingen hebben de onderhuidse bloeduitstortingen bij [zoon] een traumatische oorzaak, accidenteel dan wel niet-accidenteel.”
Op pagina 34 van het rapport staat
: “Is er sprake van een stollingsziekte en/of geboortetrauma? Uit het medisch dossier zijn geen aanwijzingen gebleken voor een eventuele stollingsziekte dan wel voor een geboortetrauma bij [zoon].”
Ten slotte volgt uit medische gegevens afkomstig van het UMC, gedateerd 29 januari 2016, op pagina 395 van het dossier dat:
“Hematologisch, bleek de stolling normaal, met hoognormaal of licht verhoogde waarden van fibrinogeen, antiplasmine, factor VIII en IX. Factor XIII volgt nog. In overleg met de hematoloog werden nog trombocytenfunctietes ingezet.(Opgeslagen v6ôr bloedtransfusie: 1 citraat buis en 2 x 2 ml EDTA op centrale lab)
Daarnaast werd metaboot onderzoek van bloed en urine screenend ingezet met omocysteïne en ceruloplasmine extra. Deze laatste leverden normale uitslagen op.”
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat voldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van een stollingsziekte bij [zoon] en dat daarvan niet is gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het hof stelt net als de rechtbank voorop dat de deskundige Kortmann en de deskundige Van Driessche hebben geconcludeerd dat het vastgestelde letsel bij [zoon] kan passen bij
Abusive Head Trauma, ofwel het met kracht schudden van [zoon]. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat ze gelet op alle bevindingen en omstandigheden geen andere verklaring voor het ontstane letsel kunnen geven dan krachtig schudden. Gelet op deze duidelijke conclusie van beide deskundigen is het hof van oordeel dat voldoende vast staat dat het vastgestelde letsel bij [zoon] ontstaan is door krachtig schudden.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte degene is geweest die [zoon] krachtig heeft geschud.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [zoon] in de nacht van 16 op 17 januari 2016 heeft vastgepakt onder zijn oksels en stevig heeft geschud.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wat er die nacht van 16 op 17 januari 2016 precies is gebeurd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat [zoon] al een hersenbloeding had gehad voordat hij [zoon] uit zijn bedje had gehaald en dat hij [zoon] licht op en neer heeft bewogen.
De deskundige Kortmann heeft ter zitting in eerste aanleg betoogd dat de bij [zoon] geconstateerde hersenschade in de nacht van 16 op 17 januari 2016 moet zijn ontstaan, gelet op de toen waargenomen klinische achteruitgang.
De deskundige Van Driessche heeft daarop verklaard naast voornoemde nacht ook de nacht van 15 op 16 januari als eventuele mogelijkheid mee te wegen.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt dat het met kracht schudden een nacht eerder heeft plaatsgevonden en dat de bloeding onder het harde hersenvlies al is ontstaan voordat verdachte in de nacht van 16 op 17 januari 2016 [zoon] uit zijn bedje heeft gehaald en stevig heeft geschud. Ook is er geen aanleiding om verdachte niet aan zijn verklaring te houden die hij op 17 januari 2016 bij de politie heeft afgelegd. Verdachte heeft immers nog op dezelfde dag als waarop het letsel bij [zoon] is geconstateerd heel feitelijk beschreven hoe hij [zoon] heeft geschud. Het hof heeft geen reden aan die verklaring te twijfelen, temeer daar zijn latere, andersluidende, verklaringen over het schudden zijn afgelegd nadat hij op internet over het
Shaken Baby Syndromehad gelezen.
Gelet op het voorgaande is het hof net als de rechtbank van oordeel dat het geconstateerde letsel bij [zoon] is ontstaan doordat verdachte hem met kracht heeft geschud in de nacht van 16 op 17 januari 2016.
Opzet
Ten aanzien van het opzet heeft de rechtbank als volgt overwogen:
Om tot een bewezenverklaring van dit bestanddeel van de primair ten laste gelegde poging
tot doodslag te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat het opzet van de verdachte - al
dan niet in voorwaardelijke zin - gericht was op de dood van [zoon]. De verdachte heeft ontkend dat dit opzet, in welke zin dan ook, bestond toen hij [zoon] schudde.
De rechtbank overweegt dat niet is bewezen dat de verdachte met zijn handelen zogenoemd
boos (het hof begrijpt: vol) opzet heeft gehad op de dood van [zoon].
Met betrekking tot de vraag of verdachte het voorwaardelijke opzet op de dood van [zoon]
heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste jurisprudentie is
voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de
gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept
is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby bijzonder kwetsbaar
is en dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Bij een baby zijn in de eerste levensmaanden spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig, dat bij het oppakken van en in de omgang met een baby grote voorzichtigheid is geboden. Een babylichaam, en in het bijzonder het relatief grote en zware hoofd, dient zoveel mogelijk te worden ondersteund. Er bestaat een aanmerkelijke kans dat het krachtig schudden van het hoofd (met als gevolg schade aan de nek of in de hersenen), kan leiden tot de dood van een baby. Dit volgt ook uit het rapport van deskundige Kortmann. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte zich hiervan bewust is geweest. Hij heeft verklaard dat hij weet hoe een baby moet worden vastgehouden en ook dat het schudden van een baby van een maand oud, gevaarlijk is. Uit de aard van de gedraging, namelijk het met kracht heen en weer schudden van [zoon] zonder zijn hoofdje te
ondersteunen, leidt de rechtbank af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [zoon] heeft aanvaard.
Dit is slechts anders indien sprake is van zogenoemde contra-indicaties waaruit zou volgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood desondanks niet heeft aanvaard. In dat
verband heeft verdachte aangevoerd dat hij [zoon] heeft geschud vanuit een paniekreactie,
omdat hij dacht dat [zoon] in levensgevaar was. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. In het dossier is geen ondersteuning te vinden voor de verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld vanwege een panieksituatie en de rechtbank acht die verklaring ook niet aannemelijk. In dat oordeel betrekt de rechtbank allereerst dat de
verdachte niet consistent heeft verklaard. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij [zoon] heeft geschud omdat [zoon] maar bleef overgeven, terwijl hij in een latere verklaring heeft aangegeven dat hij heeft geschud omdat [zoon] als een speenvarken huilde en het leek alsof [zoon] stikte. Op de terechtzitting van 29 maart 2019 heeft de verdachte echter verklaard dat hij heeft geschud omdat [zoon] geen enkel teken van leven meer zou vertonen. Uit de verklaring van [verpleegkundige] - die volgens de verdachte zeer kort na het schudden bij de verdachte en [zoon] kwam - blijkt bovendien dat zij de verdachte in rustige toestand aantrof en de verdachte met geen woord heeft gesproken over de door hem gestelde panieksituatie en/of toestand van [zoon]. Tot slot acht de rechtbank van belang dat zich in het dossier geen medische ondersteuning voor de verklaring van verdachte bevindt, terwijl uit het dossier wel blijkt dat [zoon] die bewuste nacht aan een monitor en saturatiemeter heeft gelegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, door [zoon] met kracht te schudden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [zoon] daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [zoon].
De rechtbank komt aldus tot bewezenverklaring van het onder feit 1primair tenlaste gelegde.
Het hof sluit zich ten aanzien van het opzet aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd maakt dat niet anders.
Het hof komt dus net als de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft het feit bekend.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op
een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2016 tot en met17 januari 2016 te Utrecht,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens)ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoon [zoon] (geboren op [geboortedatum zoon] 2015) van het leven te beroven,
(telkens)met dat opzet voornoemde [zoon] heeft vastgepakt en
/ofvastgehouden en
/of(vervolgens)
meermalen, althans eenmaalkrachtig
en/of gewelddadig en/of heftigdoor elkaar heeft geschud
en/of heen en weer heeft geschud en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd, althans het lichaam, van die Best en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of heeft aangewend tegen die Best, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op
of omstreeks23 maart 2016 te IJsselstein
en/of Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend
zijn levensgezel, althans een persoon, te weten[ex-partner], (met kracht) heeft
vastgepakt/vastgehouden bij de (linker)arm en
/ofde
bovenarm(en) en/of deschouder(s).
en/of (vervolgens) voornoemde Best (heen en weer) heeft geschud; (16/700067-16)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd tot oplegging van een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 4 dagen onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest en daarnaast één jaar gevangenisstraf voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering en een locatieverbod voor IJsselstein.
De raadsman heeft zich aangesloten bij de eis van de advocaat-generaal.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zijn zoon [zoon] die toen nog maar 4 weken oud was hard door elkaar heeft geschud waardoor bij [zoon] hersenbloedingen zijn ontstaan. [zoon] heeft door de bloedingen in zijn hersenen epileptische aanvallen gekregen. De gevolgen van dit hersenletsel zijn mogelijk blijvend. Het had echter nog erger kunnen aflopen. [zoon] had ook kunnen overlijden door het handelen van verdachte. Verdachte was als ouder van [zoon] de persoon die hem moest verzorgen en beschermen. In plaats daarvan heeft hij ervoor gezorgd dat zijn zoon op zijn minst een zeer slechte start in het leven heeft gekregen en mogelijk de rest van zijn leven last zal hebben van het handelen van zijn vader. Het hof neemt dit verdachte erg kwalijk. Daarnaast heeft verdachte zijn ex-partner mishandeld. Verdachte heeft weliswaar verklaard voor 1000% verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen, maar daarvan is – althans ter zitting - onvoldoende gebleken.
Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat de feiten lang geleden zijn gepleegd. Inmiddels zijn er ruim 6 jaren verstreken. Met name het eerste feit heeft bovendien ook grote gevolgen gehad voor verdachte zelf. Hij heeft geen contact meer met zijn zoon. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [reclasseringswerker], aangegeven dat verdachte sinds maart 2022 begeleid woont. De begeleiding wordt verricht door [instituut], de organisatie die verdachte sinds december 2021 intensief ondersteunt bij het regelen van praktische zaken. Verdachte woont nu voor het eerst op zichzelf. Hij komt het laatste jaar zijn afspraken beter na. Hoewel deze ontwikkelingen nog vrij pril zijn, lijkt verdachte zijn leven nu meer op de rit te hebben. Hij heeft echter nog een lange weg te gaan.
Gelet op het bovenstaande is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het thans niet meer passend is verdachte terug te sturen naar de gevangenis, maar dat het wel noodzakelijk is dat hij een flinke stok achter de deur heeft om op het goede pad te blijven en te starten met de behandeling die tot nu toe nog niet van de grond is gekomen. Gelet op dit alles acht het hof een forse taakstaf met daarnaast een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zoals hierna genoemd met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.526,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
369 (driehonderdnegenenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
365 (driehonderdvijfenzestig), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte:
- zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, binnen
drie dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij Reclassering Nederland, op het adres van [adres reclassering]
‘s-Hertogenbosch, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het [zorgverlener] of een soortgelijke ambulante zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens deze instelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- indien geïndiceerd, zal verblijven in beschermde dan wel begeleide woonvorm of een
soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden
aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft
opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; deze voorwaarde is van
toepassing, indien zal blijken dat betrokkene niet zelfstandig kan wonen en/of
anderszins zijn huisvesting verliest;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met zijn zoon [zoon] en zijn ex-partner [ex-partner], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich niet zal bevinden binnen de gemeente IJsselstein, zijnde de woonplaats van [zoon] en [ex-partner], zolang de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen; de verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en komt zijn afspraken na met de begeleider van [dienstverlener].
Draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 januari 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M.J. Vos, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 26 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 april 2022.
De samenstelling van het gerechtshof is als bovenvermeld.
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend