ECLI:NL:GHARL:2022:3227

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
21-001960-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van volwassenenstrafrecht versus jeugdstrafrecht in een strafzaak met ernstige geweldsdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging doodslag, brandstichting en bedreiging met brandstichting. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van de feiten, maar vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging. De verdachte, die op het moment van de feiten 20 jaar oud was, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, wat hoger is dan de 6 jaren die de rechtbank eerder had opgelegd. Het hof oordeelt dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is, ondanks de verzoeken van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit besluit is gebaseerd op de ernst van de feiten en de leeftijd van de verdachte ten tijde van de delicten. Het hof heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en deze deels toegewezen, waarbij het hof de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in overeenstemming met de schade die zij hebben geleden door de daden van de verdachte, en het hof heeft de wettelijke rente vanaf de datum van de schadevergoeding opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001960-21
Uitspraak d.d.: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 april 2021 met parketnummer 05-183134-20 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
thans verblijvende in [verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Op 18 mei 2021 heeft de officier van justitie het hoger beroep ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair, feit 2 en 3 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij:
- [Benadeelde partij 1] zijnde een bedrag van € 108.420,07 geheel toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- [Benadeelde partij 2] toegewezen tot een bedrag van € 4.525,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de rest van de vordering is niet-ontvankelijk verklaard;
- [Benadeelde partij 3] zijnde een bedrag van € 6.397,50 geheel toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- [Benadeelde partij 4] zijnde een bedrag van € 2.779,00 geheel toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- [Benadeelde partij 5] toegewezen tot een bedrag € 3.720,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de rest van de vordering is niet-ontvankelijk verklaard;
- [Benadeelde partij 6] toegewezen tot een bedrag € 1.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de rest van de vordering is niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist ten aanzien van de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank in zoverre bevestigen.
Ten aanzien van de kwalificatie en strafoplegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover het deze onderdelen betreft. Gelet op de omstandigheid dat hierdoor ook de beslissingen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel bij de vorderingen van de benadeelde partijen worden vernietigd, zal het hof tevens de beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen vernietigen.

De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

eendaadse samenloop van

Feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag

en

Feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 3:
bedreiging met brandstichting.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf van 9 jaren, uitgaande van een bewezenverklaring van (onder meer) het medeplegen van een poging tot moord. De advocaat-generaal ziet, net als de rechtbank, geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht en heeft daartoe verwezen naar rapportages van de reclassering en gezondheidszorgpsycholoog M.J.E. van Kempen, die omtrent verdachte zijn opgemaakt.
Beoordeling van het gerechtshof
Toepassing volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht
Verdachte was tijdens het plegen van de feiten [leeftijd] jaar oud. Uitgangspunt is dus toepassing van het volwassenenstrafrecht. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof overweegt in het kader van die beoordeling als volgt.
[Reclasseringswerker 1], heeft in het reclasseringsadvies van 15 juli 2020 gerapporteerd:
Adolescentenstrafrecht
Indien verdachte zijn preventieve hechtenis zal worden verlengd, adviseren wij een plaatsing in een Justitiële Jeugd Inrichting (JJI). Om tot dit advies te komen, hebben wij gebruik gemaakt van het wegingskader adolescentenstrafrecht. Op basis hiervan zien wij indicaties voor het jeugdstrafrecht, te denken aan het belang van continuering schoolgang en de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden.
[Reclasseringswerker 2], heeft in het reclasseringsadvies van 28 september 2020 gerapporteerd:
Adolescentenstrafrecht
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Om tot dit advies te komen hebben wij het
wegingskader adolescentenstrafrecht toegepast. Hieruit bleek dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en beperkte contra-indicaties. Op sommige gebieden is er meer informatie nodig. De voornaamste reden om ondanks de ontbrekende informatie het jeugdstrafrecht te adviseren is omdat [verdachte] een first offender is en omdat continuering van de schoolgang gewenst is, om startkwalificaties te behalen en het risico op recidive in de toekomst te beperken. Er lijkt ook sprake van pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden. Hoewel er aanwijzingen zijn dat hij zich bij en rond onderhavig delict ophield, of deel uitmaakte van een crimineel milieu, betrof dit een relatief korte periode, waardoor hij zich hier mogelijk nog aan kan onttrekken. Behalve het delict waar hij van verdacht wordt zijn er geen andere signalen van antisociaal gedrag naar voren
gekomen.
Indien er een langdurige gevangenisstraf opgelegd wordt vinden wij plaatsing in een Jeugdgevangenis het meest wenselijk, aangezien daar aandacht is voor de behoefte aan onderwijs. Bij plaatsing in een reguliere gevangenis ontbreekt een pedagogische insteek, waar [verdachte] wel baat bij lijkt te hebben. Verder is het in een reguliere gevangenis mogelijk dat er beïnvloeding plaatsvindt door oudere gedetineerden wat wij als onwenselijk zien.
[Reclasseringswerker 2], heeft in het reclasseringsadvies van 18 maart 2021 gerapporteerd:
Adolescentenstrafrecht
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen.
Wij hebben opnieuw het wegingskader adolescentenstrafrecht toegepast. Hieruit bleek dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er zijn echter ook contra-indicaties naar voren gekomen die wij eerder nog niet hebben kunnen vaststellen. Zo blijkt er op basis van het diagnostisch onderzoek van het NIFP enigszins sprake van psychopathie in de vorm van een gebrekkige gewetensontwikkeling/ gebrek aan empathie. Daarnaast blijkt dat [verdachte] zich ophield, of deel uitmaakte van een crimineel milieu. Betrokkene lijkt daar ook status aan te ontlenen, en lijkt ook een bepaalde mate trots te hebben ervaren inzake de tenlastegelegde feiten. Er zijn behalve enige mate van impulsiviteit verder geen tekorten op het gebied van de handelingsvaardigheden waargenomen. Daar tegenover staat dat hij een first offender is en er geen sprake is van een langdurige justitiële voorgeschiedenis of eerdere justitiële interventies. [verdachte]
lijkt baat te hebben bij de pedagogische aanpak zoals die in de [jeugdinrichting] geboden wordt. Betrokkene kan zijn schoolgang continueren wat wij belangrijk vinden omdat hij zodoende in staat gesteld wordt om startkwalificaties voor de arbeidsmarkt te behalen. Dit kan het risico op recidive in de toekomst mogelijk beperken. Daarnaast lijken er ook pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden te zijn. Zo lijkt hij ontvankelijk voor beïnvloeding door volwassenen en hij nam voor zijn detentie actief deel aan een gezinssituatie, waarvan de verwachting is dat dit na zijn detentie hervat zal worden.
Indien er een langdurige gevangenisstraf opgelegd wordt vinden wij plaatsing in een Jeugdgevangenis het meest wenselijk, aangezien daar aandacht is voor de behoefte aan onderwijs. Bij plaatsing in een reguliere gevangenis ontbreekt dit. [verdachte] blijkt geen negatieve invloed te hebben op de andere jeugdigen binnen [jeugdinrichting].
M.J.E. van Kempen, GZ-psycholoog, heeft in het Pro Justitia rapport van 19 maart 2021 gerapporteerd:
Betrokkene beschikt over voldoende handelingsvaardigheden, al zijn er ontwikkelingstekorten (zie het diagnostisch beeld). Er wordt een noodzaak en mogelijkheid (zie het verblijf binnen de JJI) gezien tot pedagogische beïnvloeding, met het oog op een
meer evenwichtige ontwikkeling en het behalen van een startkwalificatie. Contra-
indicaties in de vorm van psychopathische trekken en contacten met een crimineel milieu
worden eerst en vooral gezien als aandachtspunten voor behandeling en begeleiding.
Geadviseerd wordt betrokkene volgens adolescentenstrafrecht te berechten.
[Reclasseringswerker 3], heeft ten slotte in het reclasseringsadvies van 28 december 2021 gerapporteerd:
De voortzetting van de schoolgang en de meer pedagogische beïnvloeding vanuit een JJI met het oog op een meer evenwichtige ontwikkeling, lijken de doorslag te hebben gegeven tot advisering van het jeugdstrafrecht door zowel de reclassering als het NIFP voorafgaand aan de inhoudelijke zitting, waarbij betrokkene reeds in een justitiële jeugdinrichting was geplaatst en alles werd ingezet om de opleiding van betrokkene voort te kunnen zetten.
Voortzetting school
Alle inspanningen van de JJI ten spijt, kon echter niet worden voorkomen dat betrokkene zijn opleiding mbo-sportmarketing (niveau 4) moest afbreken, omdat betrokkene, ook door de beperkingen van een JJI, uiteindelijk niet kon deelnemen aan de examens voor het volgen van het tweede leerjaar. Daarmee is het argument van voortzetting van onderwijs komen te vervallen. Zowel in een JJI als in een volwassengevangenis is het niet mogelijk om intern onderwijs op niveau 4 te kunnen volgen. Wel zijn er andere onderwijsmogelijkheden (zie ‘dagbesteding’).
Pedagogische beïnvloeding
Gedurende het verblijf van betrokkene in [jeugdinrichting] werd positief gedrag waargenomen, hetgeen in deze fase van het strafproces, ook in het belang van betrokkene was. Er werd een intelligente en zelfstandige jongen gezien, die gedisciplineerd met zijn schoolwerk omging. Hij wist zich goed te positioneren in de groep en bleek een positieve invloed te hebben op de groepsdynamiek. De overgang naar volwassendetentie kwam voor betrokkene onverwacht en heeft hij nog maar moeilijk kunnen accepteren. Hij is evenwel in staat gebleken zich te herpakken en houdt zich goed staande. Zijn gedrag is correct en hij houdt zich aan de programma afspraken. In tegenstelling tot zijn gedrag en houding in de JJI wordt nu echter wel een verminderde motivatie en inzet waargenomen, hetgeen goed samen zou kunnen hangen met gevoelens van teleurstelling over zijn vonnis, het beëindigen van zijn opleiding en de verminderde mogelijkheden tot onderwijs in detentie. Hoewel hij zelf vraagt om meer aandacht en intensievere begeleiding op basis van zijn jonge leeftijd, lijkt echter ook zijn motivatie tot gesprekken met een psycholoog te zijn afgenomen.
Het NIFP constateerde ontwikkelingstekorten op het gebied van gewetensontwikkeling,
identiteitsontwikkeling en copingvaardigheden. In de persoonlijkheid werden aanwijzingen gezien van psychopathische en antisociale trekken en de neiging anderen te gebruiken voor eigen doelen. Gezien een zorgelijke bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, werd aangestuurd op het pedagogische leefklimaat van een JJI. Voorts werden gedragsinterventies en behandeling noodzakelijk geacht om verdere scheefgroei in de persoonlijkheid en antisociaal (delict) gedrag in de toekomst te voorkomen.
Er werd echter geen PIJ maatregel (of GBM) expliciet overwogen, in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. Evenmin zijn er specifieke gedragsinterventies genoemd, die exclusief onder het jeugdstrafrecht beschikbaar zijn.
Zowel binnen de JJI als in de volwassen gevangenis kan ingezet worden op gedragsinterventies en behandeling.
Betrokkene is gezien zijn leeftijd wettelijk volwassen en functioneert leeftijdsadequaat. In de fase van het strafproces, voorafgaand aan de rechtszitting, werden redenen gezien om het jeugdstrafrecht te adviseren. Redenen die, met het wegvallen van school, niet meer geheel van toepassing lijken, eens te meer omdat ten aanzien van de zorgen over de verdere scheefgroei in de persoonlijkheid van betrokkene geen jeugdmaatregel expliciet is overwogen. De meervoudige kamer heeft de oorspronkelijke indicaties voor het jeugdstrafrecht in haar vonnis meegewogen, maar oordeelde op basis van de ernst van de feiten dat er geen aanleiding bestaat tot het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Het hof constateert dat uit het Pro Justitia rapport van de gezondheidszorgpsycholoog van 19 maart 2021, alsmede uit de rapportages van de reclassering van 15 juli 2020, 28 september 2020 en 18 maart 2021 blijkt dat er indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit die rapportages blijkt echter ook dat sprake is van contra-indicaties in de vorm van psychopathische trekken en contacten met een crimineel milieu.
In aansluiting daarop overweegt het hof dat de in die rapportages gegeven adviezen om het jeugdstrafrecht toe te passen grotendeels zijn ingegeven door de omstandigheid dat verdachte toentertijd in de justitiële jeugdinrichting zijn schoolgang zou kunnen continueren. Het volgen van intern onderwijs op niveau 4 bleek echter niet mogelijk, waardoor geen sprake meer is van (voortzetting) van onderwijs.
Uit het rapport van de reclassering van 28 december 2021 volgt dat, met het wegvallen van school, de redenen om destijds jeugdstrafrecht te adviseren niet meer geheel van toepassing lijken te zijn. De reclasseringswerker geeft in die rapportage aan dat zij zich onthoudt van een expliciet advies over het toepassen van jeugd- of volwassenenstrafrecht.
Het hof is van oordeel dat er, gelet op vorenstaande, onvoldoende redenen aanwezig zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. De enkele omstandigheid dat in een justitiële jeugdinrichting sprake is van een pedagogische aanpak en er nog een mogelijkheid wordt gezien tot pedagogische beïnvloeding, acht het hof daartoe onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de rapportages blijkt dat verdachte leeftijdsadequaat functioneert en dat ook in een volwassen gevangenis ingezet kan worden op gedragsinterventies en behandeling. De omstandigheid dat verdachte zich heeft aangemeld bij [instituut], is evenmin aanleiding om over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Het hof ziet verder noch in de persoon van verdachte noch in de aard en de ernst van de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanknopingspunten voor de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte samen met zijn medeverdachte brand heeft gesticht in een woningcomplex. Verdachte wist dat op dat moment minstens één persoon, zijnde het slachtoffer [slachtoffer], aanwezig was in het pand. [slachtoffer] is ernstig gewond geraakt door de brand. Hij heeft een huidtransplantatie moeten ondergaan en heeft weken in het ziekenhuis gelegen. Hij zal de rest van zijn leven moeten leren leven met de gevolgen van deze brand. De hond van [slachtoffer] is bovendien bij de brand om het leven gekomen. Het had echter nog veel erger kunnen aflopen. [slachtoffer] had ook om het leven kunnen komen door de brand en bovendien hadden de andere bewoners van het pand ernstig gewond kunnen raken en kunnen overlijden. Het hof rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij een filmpje van de brand heeft gemaakt en gedeeld, alsmede dat hij zelfs na de brand nog contact heeft gezocht met [Benadeelde partij 2] om hem te bewegen tot betaling van zijn schuld over te gaan. Hierbij werd door verdachte aangegeven dat [Benadeelde partij 2] niet zo zielig moest doen. Verdachte bekommerde zich kennelijk allerminst om de gevolgen van zijn daden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting door [Benadeelde partij 2] een bericht te sturen dat zijn huis plat zou gaan als hij niet zou betalen. Gelet op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat een aanzienlijke gevangenisstraf, hoger dan die is opgelegd door de rechtbank, passend en geboden is. Het hof zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen benadeelde partijen

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de benadeelde partijen gevorderd te beslissen conform de rechtbank heeft gedaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen verzocht de bedragen te matigen. Het is volgens de raadsvrouw niet aannemelijk dat de toekomstige draagkracht van verdachte voldoende zal zijn om de bedragen te kunnen betalen.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 108.420,07. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.260,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.525,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.520,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.720,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.397,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.779,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 148.587,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Geen draagkracht en betalingsonmacht
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de rechter bij een gebrek aan draagkracht afzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Van een dergelijke bijzondere situatie is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, geen sprake. Het hof wijst er in dit geval nog op dat de huidige regeling, anders dan de voorheen geldende regeling, een voorziening kent voor gevallen van betalingsonmacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 57, 157, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 108.420,07 (honderdachtduizend vierhonderdtwintig euro en zeven cent) bestaande uit € 8.420,07 (achtduizend vierhonderdtwintig euro en zeven cent) materiële schade en € 100.000,00 (honderdduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 108.420,07 (honderdachtduizend vierhonderdtwintig euro en zeven cent) bestaande uit € 8.420,07 (achtduizend vierhonderdtwintig euro en zeven cent) materiële schade en € 100.000,00 (honderdduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 130 (honderddertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op:
- 14 juni 2020 over een bedrag van € 3.176,38 ter zake van overige materiële schade en over een bedrag van € 100.000,00 immateriële schade.
- 26 april 2022 over een bedrag van € 5.243,69 ter zake van materiële schade zijnde telefoonkosten, reiskosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding, de kosten voor extra huur, de kosten voor medicatie en het eigen risico.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.525,00 (vierduizend vijfhonderdvijfentwintig euro) bestaande uit € 2.025,00 (tweeduizend vijfentwintig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.525,00 (vierduizend vijfhonderdvijfentwintig euro) bestaande uit € 2.025,00 (tweeduizend vijfentwintig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op:
- 14 juni 2020 over een bedrag van € 2.000,00 materiële schade en over een bedrag van
€ 2.500,00 immateriële schade.
- 26 april 2022 over een bedrag van € 25,00 ter zake van materiële schade zijnde de telefoonkosten.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 5] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.720,00 (drieduizend zevenhonderdtwintig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 5], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.720,00 (drieduizend zevenhonderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 14 juni 2020 over een bedrag van € 3.695,00 ter zake van overige kosten.
- 26 april 2022 over een bedrag van € 25,00 ter zake van telefoonkosten.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.397,50 (zesduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit € 4.397,50 (vierduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 3], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.397,50 (zesduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit
€ 4.397,50 (vierduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 66 (zesenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op:
- 14 juni 2020 over een bedrag van € 2.945,00 voor de materiële schade ter zake van vernielde goederen en over een bedrag van € 2.000,00 immateriële schade.
- 26 april 2022 over een bedrag van € 1.452,50 voor de materiële schade ter zake van telefoonkosten en huurkosten.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.779,00 (tweeduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 4], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.779,00 (tweeduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op:
- 14 juni 2020 over een bedrag van € 935,00 voor de materiële schade ter zake van vernielde goederen.
- 26 april 2022 over een bedrag van € 1.844,00 voor de materiële schade ter zake van telefoonkosten en geleend geld.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 6] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 6], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 juni 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. M.J.C. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 26 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.