[Reclasseringswerker 2], heeft in het reclasseringsadvies van 18 maart 2021 gerapporteerd:
Adolescentenstrafrecht
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen.
Wij hebben opnieuw het wegingskader adolescentenstrafrecht toegepast. Hieruit bleek dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er zijn echter ook contra-indicaties naar voren gekomen die wij eerder nog niet hebben kunnen vaststellen. Zo blijkt er op basis van het diagnostisch onderzoek van het NIFP enigszins sprake van psychopathie in de vorm van een gebrekkige gewetensontwikkeling/ gebrek aan empathie. Daarnaast blijkt dat [verdachte] zich ophield, of deel uitmaakte van een crimineel milieu. Betrokkene lijkt daar ook status aan te ontlenen, en lijkt ook een bepaalde mate trots te hebben ervaren inzake de tenlastegelegde feiten. Er zijn behalve enige mate van impulsiviteit verder geen tekorten op het gebied van de handelingsvaardigheden waargenomen. Daar tegenover staat dat hij een first offender is en er geen sprake is van een langdurige justitiële voorgeschiedenis of eerdere justitiële interventies. [verdachte]
lijkt baat te hebben bij de pedagogische aanpak zoals die in de [jeugdinrichting] geboden wordt. Betrokkene kan zijn schoolgang continueren wat wij belangrijk vinden omdat hij zodoende in staat gesteld wordt om startkwalificaties voor de arbeidsmarkt te behalen. Dit kan het risico op recidive in de toekomst mogelijk beperken. Daarnaast lijken er ook pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden te zijn. Zo lijkt hij ontvankelijk voor beïnvloeding door volwassenen en hij nam voor zijn detentie actief deel aan een gezinssituatie, waarvan de verwachting is dat dit na zijn detentie hervat zal worden.
Indien er een langdurige gevangenisstraf opgelegd wordt vinden wij plaatsing in een Jeugdgevangenis het meest wenselijk, aangezien daar aandacht is voor de behoefte aan onderwijs. Bij plaatsing in een reguliere gevangenis ontbreekt dit. [verdachte] blijkt geen negatieve invloed te hebben op de andere jeugdigen binnen [jeugdinrichting].
M.J.E. van Kempen, GZ-psycholoog, heeft in het Pro Justitia rapport van 19 maart 2021 gerapporteerd:
Betrokkene beschikt over voldoende handelingsvaardigheden, al zijn er ontwikkelingstekorten (zie het diagnostisch beeld). Er wordt een noodzaak en mogelijkheid (zie het verblijf binnen de JJI) gezien tot pedagogische beïnvloeding, met het oog op een
meer evenwichtige ontwikkeling en het behalen van een startkwalificatie. Contra-
indicaties in de vorm van psychopathische trekken en contacten met een crimineel milieu
worden eerst en vooral gezien als aandachtspunten voor behandeling en begeleiding.
Geadviseerd wordt betrokkene volgens adolescentenstrafrecht te berechten.
[Reclasseringswerker 3], heeft ten slotte in het reclasseringsadvies van 28 december 2021 gerapporteerd:
De voortzetting van de schoolgang en de meer pedagogische beïnvloeding vanuit een JJI met het oog op een meer evenwichtige ontwikkeling, lijken de doorslag te hebben gegeven tot advisering van het jeugdstrafrecht door zowel de reclassering als het NIFP voorafgaand aan de inhoudelijke zitting, waarbij betrokkene reeds in een justitiële jeugdinrichting was geplaatst en alles werd ingezet om de opleiding van betrokkene voort te kunnen zetten.
Voortzetting school
Alle inspanningen van de JJI ten spijt, kon echter niet worden voorkomen dat betrokkene zijn opleiding mbo-sportmarketing (niveau 4) moest afbreken, omdat betrokkene, ook door de beperkingen van een JJI, uiteindelijk niet kon deelnemen aan de examens voor het volgen van het tweede leerjaar. Daarmee is het argument van voortzetting van onderwijs komen te vervallen. Zowel in een JJI als in een volwassengevangenis is het niet mogelijk om intern onderwijs op niveau 4 te kunnen volgen. Wel zijn er andere onderwijsmogelijkheden (zie ‘dagbesteding’).
Pedagogische beïnvloeding
Gedurende het verblijf van betrokkene in [jeugdinrichting] werd positief gedrag waargenomen, hetgeen in deze fase van het strafproces, ook in het belang van betrokkene was. Er werd een intelligente en zelfstandige jongen gezien, die gedisciplineerd met zijn schoolwerk omging. Hij wist zich goed te positioneren in de groep en bleek een positieve invloed te hebben op de groepsdynamiek. De overgang naar volwassendetentie kwam voor betrokkene onverwacht en heeft hij nog maar moeilijk kunnen accepteren. Hij is evenwel in staat gebleken zich te herpakken en houdt zich goed staande. Zijn gedrag is correct en hij houdt zich aan de programma afspraken. In tegenstelling tot zijn gedrag en houding in de JJI wordt nu echter wel een verminderde motivatie en inzet waargenomen, hetgeen goed samen zou kunnen hangen met gevoelens van teleurstelling over zijn vonnis, het beëindigen van zijn opleiding en de verminderde mogelijkheden tot onderwijs in detentie. Hoewel hij zelf vraagt om meer aandacht en intensievere begeleiding op basis van zijn jonge leeftijd, lijkt echter ook zijn motivatie tot gesprekken met een psycholoog te zijn afgenomen.
Het NIFP constateerde ontwikkelingstekorten op het gebied van gewetensontwikkeling,
identiteitsontwikkeling en copingvaardigheden. In de persoonlijkheid werden aanwijzingen gezien van psychopathische en antisociale trekken en de neiging anderen te gebruiken voor eigen doelen. Gezien een zorgelijke bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, werd aangestuurd op het pedagogische leefklimaat van een JJI. Voorts werden gedragsinterventies en behandeling noodzakelijk geacht om verdere scheefgroei in de persoonlijkheid en antisociaal (delict) gedrag in de toekomst te voorkomen.
Er werd echter geen PIJ maatregel (of GBM) expliciet overwogen, in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. Evenmin zijn er specifieke gedragsinterventies genoemd, die exclusief onder het jeugdstrafrecht beschikbaar zijn.
Zowel binnen de JJI als in de volwassen gevangenis kan ingezet worden op gedragsinterventies en behandeling.
Betrokkene is gezien zijn leeftijd wettelijk volwassen en functioneert leeftijdsadequaat. In de fase van het strafproces, voorafgaand aan de rechtszitting, werden redenen gezien om het jeugdstrafrecht te adviseren. Redenen die, met het wegvallen van school, niet meer geheel van toepassing lijken, eens te meer omdat ten aanzien van de zorgen over de verdere scheefgroei in de persoonlijkheid van betrokkene geen jeugdmaatregel expliciet is overwogen. De meervoudige kamer heeft de oorspronkelijke indicaties voor het jeugdstrafrecht in haar vonnis meegewogen, maar oordeelde op basis van de ernst van de feiten dat er geen aanleiding bestaat tot het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Het hof constateert dat uit het Pro Justitia rapport van de gezondheidszorgpsycholoog van 19 maart 2021, alsmede uit de rapportages van de reclassering van 15 juli 2020, 28 september 2020 en 18 maart 2021 blijkt dat er indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit die rapportages blijkt echter ook dat sprake is van contra-indicaties in de vorm van psychopathische trekken en contacten met een crimineel milieu.
In aansluiting daarop overweegt het hof dat de in die rapportages gegeven adviezen om het jeugdstrafrecht toe te passen grotendeels zijn ingegeven door de omstandigheid dat verdachte toentertijd in de justitiële jeugdinrichting zijn schoolgang zou kunnen continueren. Het volgen van intern onderwijs op niveau 4 bleek echter niet mogelijk, waardoor geen sprake meer is van (voortzetting) van onderwijs.
Uit het rapport van de reclassering van 28 december 2021 volgt dat, met het wegvallen van school, de redenen om destijds jeugdstrafrecht te adviseren niet meer geheel van toepassing lijken te zijn. De reclasseringswerker geeft in die rapportage aan dat zij zich onthoudt van een expliciet advies over het toepassen van jeugd- of volwassenenstrafrecht.
Het hof is van oordeel dat er, gelet op vorenstaande, onvoldoende redenen aanwezig zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. De enkele omstandigheid dat in een justitiële jeugdinrichting sprake is van een pedagogische aanpak en er nog een mogelijkheid wordt gezien tot pedagogische beïnvloeding, acht het hof daartoe onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de rapportages blijkt dat verdachte leeftijdsadequaat functioneert en dat ook in een volwassen gevangenis ingezet kan worden op gedragsinterventies en behandeling. De omstandigheid dat verdachte zich heeft aangemeld bij [instituut], is evenmin aanleiding om over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Het hof ziet verder noch in de persoon van verdachte noch in de aard en de ernst van de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanknopingspunten voor de toepassing van het jeugdstrafrecht.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte samen met zijn medeverdachte brand heeft gesticht in een woningcomplex. Verdachte wist dat op dat moment minstens één persoon, zijnde het slachtoffer [slachtoffer], aanwezig was in het pand. [slachtoffer] is ernstig gewond geraakt door de brand. Hij heeft een huidtransplantatie moeten ondergaan en heeft weken in het ziekenhuis gelegen. Hij zal de rest van zijn leven moeten leren leven met de gevolgen van deze brand. De hond van [slachtoffer] is bovendien bij de brand om het leven gekomen. Het had echter nog veel erger kunnen aflopen. [slachtoffer] had ook om het leven kunnen komen door de brand en bovendien hadden de andere bewoners van het pand ernstig gewond kunnen raken en kunnen overlijden. Het hof rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij een filmpje van de brand heeft gemaakt en gedeeld, alsmede dat hij zelfs na de brand nog contact heeft gezocht met [Benadeelde partij 2] om hem te bewegen tot betaling van zijn schuld over te gaan. Hierbij werd door verdachte aangegeven dat [Benadeelde partij 2] niet zo zielig moest doen. Verdachte bekommerde zich kennelijk allerminst om de gevolgen van zijn daden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting door [Benadeelde partij 2] een bericht te sturen dat zijn huis plat zou gaan als hij niet zou betalen. Gelet op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat een aanzienlijke gevangenisstraf, hoger dan die is opgelegd door de rechtbank, passend en geboden is. Het hof zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.