In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Coöperatie [belanghebbende] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting en een boete zijn opgelegd. De naheffingsaanslag van € 58.997 betreft het tijdvak van 1 april 2018 tot en met 30 juni 2018, en de boete was aanvankelijk vastgesteld op € 20.000. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de boete verminderd tot € 7.000 en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 57.997. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De zaak draait om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, waarbij artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 centraal staat. Belanghebbende stelt dat de facturen die aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggen, zijn verrekend met een schadevordering op een voormalig bestuurslid, de heer [de secretaris]. De inspecteur betwist dit en stelt dat de facturen niet zijn betaald, ook niet door verrekening. Het hof oordeelt dat de facturen niet vóór 18 april 2018 zijn betaald en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Daarnaast is in geschil of de boete terecht is opgelegd. Het hof concludeert dat er sprake is van grove schuld, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen. De boete van € 7.000 wordt als passend en geboden beschouwd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.