ECLI:NL:GHARL:2022:3215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
21-004552-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis poging doodslag en mishandeling van een 7-jarig kind in Almelo

Op 26 april 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een 39-jarige man uit Almelo die op 24 november 2019 een 7-jarig kind in het water heeft geduwd. De man werd primair beschuldigd van poging tot doodslag, subsidiair van poging zware mishandeling en meer subsidiair van mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de man opzet had om het kind te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor mishandeling, maar het hof heeft geoordeeld dat hij ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was door psychische stoornissen, waaronder schizofrenie. Hierdoor werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft ook overwogen dat de maximale gevangenisstraf voor mishandeling drie jaar is, waardoor een TBS-maatregel niet mogelijk was. De verdachte is voldoende ingebed in de zorg en heeft inzicht getoond in zijn situatie, wat leidde tot de conclusie dat er geen zorgmachtiging nodig was. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004552-20
Uitspraak d.d.: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 30 november 2020 met parketnummer 08-281870-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 mei 2021, 3 augustus 2021, 13 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging doodslag vrijgesproken en ter zake van poging zware mishandeling ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] tot een bedrag van € 255,- toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 24 november 2019 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2012) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kleding aan) in het nabij gelegen water (van ongeveer 120 centimeter diep en/of een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius) heeft gegooid en/of geduwd en/of geworpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2012) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kleding aan) in het nabij gelegen water (van ongeveer 120 centimeter diep en/of een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius) heeft gegooid en/of geduwd en/of geworpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Almelo [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2012) heeft mishandeld door die [slachtoffer] (stevig) vast te pakken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kleding aan) in het nabij gelegen water (van ongeveer 120 centimeter diep en/of een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius) te gooien en/of te duwen en/of te werpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen), ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Feiten en omstandigheden
Op 24 november 2019 stond de toen 7-jarige [slachtoffer] samen met zijn vader en de vriendin van zijn vader op het Marktplein in Almelo. Zij waren het trappetje afgegaan en stonden aan de waterrand. Het was aan het begin van de middag. [slachtoffer] was net wezen winkelen met zijn vader en de vriendin van zijn vader. [slachtoffer] had nieuwe sneakers en een nieuwe winterjas gekregen. Hij had die direct aangetrokken.
Uit het niets heeft verdachte [slachtoffer] stevig vastgepakt en hem vervolgens met kracht in het water van ongeveer 1.20 meter diep en met een temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius gegooid. [slachtoffer] ging kopje onder. [slachtoffer] kon ten tijde van het incident niet zwemmen, hij had nog nooit zwemles gehad. [slachtoffer] was weliswaar zeven jaar oud maar had het verwerkingscapaciteit in zijn hoofd van een driejarige. [slachtoffer] was 1.32 meter lang. De vriendin van vader is [slachtoffer] direct nagesprongen om hem uit het water te halen. Op het Marktplein waren veel mensen aanwezig die het gebeuren hebben gezien.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] een verwerkingscapaciteit van een kind van drie jaren oud had. Hij kon niet zwemmen en ook niet zelfstandig uit het water klimmen. [slachtoffer] ging kopje onder en het water was diep, namelijk 1.20 meter. Verdachte heeft [slachtoffer] bewust in het water gegooid en vond dat [slachtoffer] moest zwemmen. Verdachte heeft zich niet om hem bekommerd en de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte waren gericht op de dood van [slachtoffer] . De zaak is voorgelegd aan Prof. Dr. [deskundige 1] van de vrije Universiteit Amsterdam om de risico’s te beoordelen. Daarvan is door de politie een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. De advocaat-generaal is, mede gelet op dat aanvullend proces-verbaal, van oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bestond.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een eenvoudige mishandeling en dat verdachte mitsdien vrijgesproken dient te worden van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Er is geen sprake geweest van een situatie dat verdachte de
aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Cliënt heeft een dergelijke kans ook niet bewust aanvaard.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte uit het niets [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt en met kracht in het water heeft gegooid. [slachtoffer] kwam daarbij een eindje van de kant af in het water terecht. Het water was ter plekke 1.20 meter diep. [slachtoffer] was 1.32 meter lang en kon ter plekke in het water staan. De vriendin van de vader van [slachtoffer] is hem direct achterna gesprongen en heeft [slachtoffer] uit het water gehaald. Het was overdag en op het Marktplein stonden meerdere mensen die het gebeuren hebben gezien en ook zouden hebben kunnen ingrijpen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Door de advocaat-generaal is verwezen naar het aanvullend proces-verbaal met daarin het antwoord van professor [deskundige 1] op de vraag welk risico [slachtoffer] heeft gelopen. Uit het in het proces-verbaal opgenomen antwoord leidt het hof niet af dat – ondanks de waarschijnlijkheid dat [slachtoffer] snel uit het water zou worden gehaald door familie of één van de omstanders – er toch een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het hof zal verdachte daarom van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten de mishandeling van [slachtoffer] door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
Het hof merkt daarbij op dat het opzettelijk veroorzaken van een min of meer hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording het misdrijf van mishandeling oplevert. Het is van algemene bekendheid dat onvrijwillige onderdompeling en verblijf in koud water een dergelijke gewaarwording te weeg brengt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij op
of omstreeks24 november 2019 te Almelo [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2012) heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(stevig
)vast te pakken en
/of (vervolgens
)die [slachtoffer]
(met kleding aan
)in het nabij gelegen water
(van ongeveer 120 centimeter diep en
/ofeen temperatuur van ongeveer 5,5 graden Celsius
)te gooien
en/of te duwen en/of te werpen (terwijl die [slachtoffer] niet in staat is te zwemmen
), ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van het tenlastegelegde feit en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In de rapporten van respectievelijk 2 juli 2020 en 4 juli 2020 hebben de deskundigen [deskundige 2] , psychiater, en [deskundige 3] , klinisch psycholoog, hun bevindingen over de persoon van verdachte neergelegd. Het hof heeft hiervan kennisgenomen.
[deskundige 2] heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Er is bij betrokkene sprake van recidiverende psychotische episodes. Van een dergelijke psychotisch episode was sprake tijdens het plegen van het tenlastegelegde.
De psychose zal het denken en handelen van betrokkene volledig hebben bepaald. Hierbij zijn de psychotische verschijnselen mogelijk verergerd door het gebruik van alcohol en
cannabis in de maanden voor het tenlastegelegde, maar staan de uit zijn schizofrenie voort-
komende recidiverende psychoses op de voorgrond. Daarbij ontkent betrokkene dat hij direct voorafgaand aan het tenlastegelegde veel alcohol of cannabis heeft gebruikt, waardoor het niet waarschijnlijk is dat het gedrag uitsluitend voortkomt uit het gebruik van alcohol of drugs. Bovendien zijn de psychotische verschijnselen ook in detentie geruime tijd aanwezig gebleven, terwijl betrokkene daar waarschijnlijk geen alcohol en cannabis heeft gebruikt.
Het jarenlange dagelijkse gebruik van alcohol en cannabis zal waarschijnlijk van invloed zijn geweest op de psychose. Ook is waarschijnlijk dat dit gebruik, mede door de eerdere psychoses, de onrust die de psychoses gaven en de bijwerkingen van de medicatie die betrokkene moet gebruiken vanwege zijn psychoses, zijn verergerd. Hierdoor zal een vicieuze cirkel zijn ontstaan waarin de psychotische klachten en het gebruik van alcohol en cannabis elkaar versterkten. Deze vicieuze cirkel begon echter met de uit de schizofrenie voortkomende psychoses van betrokkene.
Al met al werd het handelen en denken volledig bepaald door de psychose van betrokkene.
Het advies is daarom om het tenlastegelegde gedrag niet aan betrokkene toe te rekenen
als het bewezen wordt geacht.
[deskundige 3] heeft gerapporteerd dat betrokkene al jaren bekend is met een vorm van paranoïde schizofrenie en het gebruik van alcohol en drugs. Er is geen discussie over het feit dat betrokkene ten tijde dat het tenlastegelegde gepleegd zou zijn psychotisch is geweest. Ook de eerste dagen tijdens en na zijn aanhouding was betrokkene nog steeds ernstig verward. Verder is het van belang dat betrokkene zegt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde stemmen hoorde en daardoor minder grip had op zijn denken en doen.
Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de psychotische decompensatie mede een gevolg was van het acuut stoppen met het cannabisgebruik. Betrokkene gebruikte al zeer veel jaren cannabis en het acuut stoppen zal onttrekkingsverschijnselen hebben gegeven.
Indien het feit bewezen wordt, is het advies om betrokkene het ten laste gelegde niet toe te rekenen omdat zijn handelen en zijn denken volledig bepaald zijn door zijn psychotische ontregeling.
Op grond van het voorgaande kan volgens de deskundigen worden aangenomen dat ten tijde van het bewezen verklaarde feit bij verdachte sprake was van een psychose die zijn gedrag volledig heeft bepaald. Het hof acht verdachte daarom niet toerekeningsvatbaar voor de mishandeling van [slachtoffer] .
Verdachte is gelet op het voorgaande niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van een maatregel of zorgmachtiging

Volgens de wet kan aan een verdachte die wordt ontslagen van alle rechtsvervolging geen straf worden opgelegd. Het opleggen van een maatregel is volgens de wet alleen mogelijk indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zo geldt als voorwaarde voor het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling dat het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . De maximale gevangenisstraf die op mishandeling staat is drie jaren. Gelet daarop kan voor het bewezenverklaarde feit niet de maatregel tot ter beschikkingstelling worden opgelegd.
Tot enkele jaren geleden zou het mogelijk zijn geweest om in een situatie als deze de verdachte voor een jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. De wetgever heeft echter de bepaling die plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis mogelijk maakte uit de wet gehaald in verband met de inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Het hof heeft bij tussenarrest van 17 augustus 2021 aan het openbaar ministerie de opdracht gegeven een zorgmachtiging voor te bereiden, zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Bij memo van 8 december 2021 heeft het openbaar ministerie het hof op de hoogte gesteld van het verloop en de uitkomst van het hiervoor bedoeld voorbereidingsonderzoek. Uit de medische verklaring van de onafhankelijke psychiater en het zorgplan van de zorgverantwoordelijke is onder meer gebleken dat verdachte zich bereid heeft verklaard om op vrijwillige basis gepaste zorg te willen ontvangen. De geneesheer-directeur heeft deze informatie op medische gronden beoordeeld en de officier van justitie laten weten dat het niet noodzakelijk is een zorgmachtiging te verlenen. Hierna heeft de officier van justitie na een juridische beoordeling de voorbereidingsprocedure zorgmachtiging beëindigd en het hof bericht dat geen verzoek voor een zorgmachtiging zal worden ingediend. Beoordeling van een dergelijk verzoek ligt derhalve niet voor.
Het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wfz jo 6.5 Wvggz te verlenen. Het algemene uitgangspunt van de Wvggz is dat verplichte zorg zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat een zorgmachtiging slechts kan worden verleend als er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid (artikel 2:1 en 3:3 sub a Wvggz). Verdachte verblijft momenteel in het kader van schorsingsvoorwaarden in [forensisch psychiatrische afdeling] te [plaats] . Inmiddels heeft hij de nodige vrijheden opgebouwd en verblijft hij in de weekenden bij één van zijn ouders. Verdachte doorloopt het behandelprogramma van de instelling, houdt zich aan de afspraken met de behandelaren en de reclassering en is medicatietrouw. Het is de bedoeling dat verdachte, eventueel via een verblijf bij een van zijn ouders, zal doorstromen naar een vorm van begeleid wonen, waarbij de behandeling op ambulante basis wordt voortgezet. Verdachte is derhalve voldoende ingebed in de zorg. Nu hij inzicht heeft getoond dat abstinentie van middelen en het nemen van (depot)medicatie essentieel is om toekomstige psychoses te voorkomen en ook bereid is zich hierbij te laten begeleiden, is het hof van oordeel dat zijn wens om vrijwillig te worden behandeld als voldoende consistent kan worden beschouwd. Aan de criteria voor het (ambtshalve) verlenen van een zorgmachtiging is derhalve niet voldaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.585,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 510,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Aan verdachte wordt geen straf of maatregel opgelegd. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De (wettelijk vertegenwoordiger van de) benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Aan verdachte wordt geen straf of maatregel opgelegd. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 26 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 april 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. R. van Maaren, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.