ECLI:NL:GHARL:2022:3155

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
Wahv 200.290.243/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van sancties opgelegd voor het negeren van verkeersvoorschriften en de toepassing van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 3 november 2020 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen. De betrokkene was als kentekenhouder beboet voor het negeren van een verplichte rijrichting en een geslotenverklaring, wat resulteerde in twee afzonderlijke sancties. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er sprake was van een voortgezette handeling, omdat de gedragingen zo dicht op elkaar volgden dat er geen reële mogelijkheid tot correctie was. Het hof oordeelde echter dat de gedragingen afzonderlijk konden worden beoordeeld en dat de sancties terecht waren opgelegd.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De beoordeling van de zaak richtte zich op de vraag of de sancties terecht waren opgelegd en of er sprake was van een schending van artikel 5 van de Wahv. Het hof concludeerde dat de ambtenaar geen reële mogelijkheid had om de bestuurder staande te houden, waardoor de sanctie aan de kentekenhouder kon worden opgelegd. De argumenten van de gemachtigde werden verworpen, en het hof benadrukte dat verkeersdeelnemers voortdurend beslissingen moeten nemen in nieuwe verkeerssituaties, wat in deze zaak niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van een voortgezette handeling.

De uitspraak van het hof is van belang voor de toepassing van de Wahv en de beoordeling van verkeersgedragingen, waarbij het hof de noodzaak van individuele beoordeling van gedragingen onderstreepte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.290.243/01
CJIB-nummer
: 221730542
Uitspraak d.d.
: 22 april 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 3 november 2020, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft (feitcode R619)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 november 2018 om 16.44 uur op de Fellenoordstraat in Breda met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert aan dat sprake is van een voortgezette handeling, omdat een redelijke mogelijkheid tot correctie van de gedraging ontbrak. Ingevolge artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht moet slechts één strafbepaling worden toegepast waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Nadat de betrokkene rechtdoor is gereden, terwijl alleen links of rechts werd toegestaan, werd de betrokkene geconfronteerd met de geslotenverklaring, terwijl de betrokkene het kruispunt al was overgestoken. Er zat praktisch geen tijd of afstand tussen de gedragingen. De sancties zijn op precies hetzelfde tijdstip opgelegd. De betrokkene kon na het rechtdoor rijden op de kruising niet meer corrigeren nu daarmee hinder of gevaar voor het overige verkeer zou worden veroorzaakt. De betrokkene meent dat de hoofdstraf dient te blijven staan. In dit geval is dat de eerste overtreding, te weten de boete met feitcode R619.
3.
Voorts voert de gemachtigde aan dat sprake is van schending van artikel 5 Wahv. De verklaring van de verbalisant over het niet staandehouden is dermate summier dat daaruit niet blijkt wat de omstandigheden van het geval waren en niet goed beoordeeld kan worden of er een reële mogelijkheid tot staande houden bestond. De betrokkene heeft de gedraging niet verricht en wordt door de schending van artikel 5 Wahv in zijn belangen geschaad.
4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens: “Ik zag dat de bestuurster van genoemd voertuig reed over de Fellenoordstraat te Breda in de richting van de kruising met de Markendaalseweg en het Van Coothplein te Breda. Kort voor de kruising zijn op het wegdek twee voorsorteervakken aangebracht met daarin overeenkomstig de rijrichting pijlen, te weten één voorsorteervak voor het rechtsafgaande verkeer en één voorsorteervak voor het linksafgaande verkeer. Ik zag dat genoemde bestuurster reed in het voorsorteervak voor het linksafgaande verkeer. Ik zag dat genoemde bestuurster op het kruisingsvlak rechtdoor reed en haar weg vervolgde over het Van Coothplein te Breda in de richting van de Nieuwe Ginnekenstraat. (…) Reden geen staandehouding: ik verbalisant was rijdend in een burgervoertuig en kon betrokkene niet staande houden zonder het overige verkeer in gevaar te brengen.”
6. De gemachtigde ontkent dat de betrokkene de gedraging heeft verricht, maar geeft hiervoor geen argumenten. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat de gegevens niet juist zijn. Het hof ziet daarom geen reden om aan de juistheid van de gegevens te twijfelen. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht en terecht een sanctie is opgelegd.
7. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
8. Het hof acht op basis van de verklaring van de ambtenaar aannemelijk dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding is geweest. Aannemelijk is dat de ambtenaar, die in een burgervoertuig reed, op dat moment niet in staat was de bestuurder een stopteken te geven en de bestuurder (op verantwoorde wijze) staande te houden. De ambtenaar mocht daarom volstaan met het bekeuren op kenteken. De sanctie is dan ook terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene, als kentekenhouder, opgelegd. De grond treft dan ook geen doel.
9. De gemachtigde doet voorts een beroep op artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarin is bepaald dat indien meerdere feiten, die elk op zichzelf een misdrijf of overtreding opleveren, in zodanig verband staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, slechts één strafbepaling wordt toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Deze bepaling is in de Wahv niet van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Dit neemt niet weg dat indien zich een situatie voortdoet die als voortgezette handeling in de zin van bedoeld artikellid kan worden aangemerkt, daarin - op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, Wahv - grond kan worden gevonden voor het oordeel dat een of meer gedraging(en) heeft/hebben plaatsgevonden onder zodanige omstandigheden dat oplegging van een sanctie voor die gedraging(en) niet billijk is.
10. In de zaak met Wahv-nummer 200.290.247 (CJIB-nummer 221730544) is aan de betrokkene een sanctie opgelegd voor - kort gezegd - handelen in strijd met een geslotenverklaring, met hetzelfde voertuig en op dezelfde datum en tijd als de onderhavige gedraging.
11. Bij de beoordeling of in het geval van meerdere gedragingen sprake is van een voortgezette handeling stelt het hof voorop dat een verkeersdeelnemer voortdurend te maken krijgt met nieuwe verkeerssituaties, waarin hij alert dient te zijn en waarin hij derhalve bij voortduring beslissingen neemt en moet nemen. Er is niet snel sprake van meerdere gedragingen die voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit. Dat is in dit geval niet anders. De betrokkene heeft er voor gekozen om op het kruispunt niet de richting te volgen die de voorsorteerstrook aangaf (te weten rechtdoor in plaats van linksaf). Vervolgens heeft de betrokkene de keuze gemaakt om aan de overkant van het kruispunt aangekomen, bij het bord dat de geslotenverklaring aangeeft, dit bord te negeren. De betrokkene had op dat moment alsnog kunnen besluiten om linksaf te slaan. Hierop gelet slaagt het verweer van de gemachtigde niet.
12. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
13. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.