ECLI:NL:GHARL:2022:3145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
21-004468-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol met een te hoog alcoholgehalte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in haar adem 405 microgram per liter bleek te zijn, wat aanzienlijk hoger is dan de toegestane 220 microgram. De politierechter had eerder een geldboete van €425,- opgelegd, subsidiair 8 dagen hechtenis, en het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 augustus 2019, waarin zij was veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke straf. Tijdens de zittingen van het hof op 2 november 2021 en 6 april 2022 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder de verklaringen van verbalisanten die haar hebben aangehouden. De verdachte heeft betwist dat zij heeft gereden, maar het hof heeft haar alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het hof heeft vastgesteld dat de twintigminutentermijn, die in de Wegenverkeerswet is opgenomen, niet is geschonden. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van €425,- en 8 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004468-19
Uitspraak d.d.: 20 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 augustus 2019 met parketnummer 96-094719-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 15 [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 november 2021 en 6 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal d.d. 6 april 2022, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake hetgeen haar is tenlastegelegd tot een geldboete van €425,-, subsidiair 8 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 8 augustus 2019, onder vernietiging van de eerder uitgevaardigde strafbeschikking, de verdachte ter zake hetgeen haar is tenlastegelegd veroordeeld tot een geldboete van € 425,-, subsidiair 8 dagen hechtenis, waarvan € 125,-, subsidiair 2 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter beslist dat de bovenstaande geldboete voldaan moet worden in 5 termijnen van elk € 60,- per maand. Tot slot heeft de politierechter het verlofstelsel van toepassing verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 405 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij niet in de personenauto heeft gereden en daarom moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Subsidiair heeft de verdachte alle belastende verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bestreden en zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de twintigminuten-termijn tussen het voorlopige ademonderzoek bij haar aanhouding en het ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) op het politiebureau. Dat de twintigminuten-termijn niet is gerespecteerd, moet volgens de verdachte leiden tot bewijsuitsluiting van het resultaat van het ademonderzoek.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, nu op grond van het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal ter zake van artikel 8 WVW 1994 en de uitslag van het ademonderzoek wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De advocaat-generaal acht de voornoemde bewijsmiddelen betrouwbaar en geloofwaardig, te meer verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder ede ter terechtzitting van het hof hebben herhaald wat zij die bewuste nacht van [datum 1] hebben waargenomen.
De advocaat-generaal concludeert dat de verklaringen van verdachte en de verklaring van de moeder van verdachte [getuige] , afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 6 april 2022, voorzover deze er op neer komen dat verdachte niet heeft gereden, als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
Er is voldaan aan de termijn van twintig minuten die gesteld is in artikel 10, tweede lid, Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Het verweer van de verdachte dient te worden verworpen, nu niet is gebleken dat de twintigminuten-termijn is geschonden.
Oordeel van het hof
Verdachte wordt verweten dat zij op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] als bestuurder van een personenauto heeft gereden onder invloed van alcohol.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] relateren dat op donderdag [datum 1] , omstreeks [tijdstip 4] uur, ter hoogte van [locatie] te [plaats] een personenauto merk [automerk] , met het kenteken [kenteken] hen tegemoet komt rijden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft hierop het surveillancevoertuig gekeerd en de achtervolging ingezet. Verbalisanten hebben door middel van het inpandige verlichte stopbord de bovengenoemde [automerk] een stopteken gegeven, waarna de [automerk] stopte aan het begin van de [straat 1] te [plaats] gezien vanaf de straat [straat 2] . Verbalisanten hebben hun voertuig ongeveer tien meter achter de [automerk] geplaatst en verbalisant [verbalisant 2] is naar de [automerk] toegelopen. [verbalisant 2] zag, naar later bleek, de verdachte achter het stuur zitten. [verbalisant 2] nam waar dat de adem van verdachte naar alcohol riekte. [2]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft ter terechtzitting van het hof onder ede verklaard dat hij, in hoedanigheid van bijrijder in het politievoertuig, de [automerk] in de tussenliggende tijd niet uit het oog is verloren. [3]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte verzocht/gevorderd mee te werken aan een blaastest op de Dräger. [verbalisant 2] bemerkte dat verdachte meerdere blaaspogingen nodig had om tot een geslaagde blaastest te komen. [verbalisant 2] zag en hoorde dat de verdachte niet of niet voldoende lucht uitblies in het testapparaat. Na een aantal pogingen heeft verbalisant [verbalisant 2] de verdachte op een reserve Dräger laten blazen om een defecte Dräger uit te sluiten. Het viel [verbalisant 2] weer op dat de verdachte niet of niet voldoende lucht uitblies in de Dräger. Na ongeveer in totaal zes (6) pogingen blies de verdachte een geslaagde proef, uitslag een "A". Hierop heeft verbalisant [verbalisant 2] aan de verdachte gevraagd om vrijwillig mee te gaan naar het bureau te [plaats] .
De verdachte vroeg aan de verbalisanten of zij haar voertuig zijnde de [automerk] op haar
oprit, welke enkele huizen verder gevestigd was wilden parkeren. Verbalisant
[verbalisant 2] heeft daarop op verzoek van verdachte het voertuig zijnde de [automerk] op de
oprit geparkeerd. Ook vroeg verdachte aan de verbalisanten of zij nog enkele
spullen in haar woning neer mocht leggen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft daarop aangeven aan de verdachte dat zij de voordeur open mocht doen en de spullen in huis mocht leggen zonder verder de woning binnen te gaan. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat verdachte enkele goederen in
haar woning neerlegde en niet uit het zicht is geweest. Verbalisant [verbalisant 1] zag
dat de verdachte zich onmiddellijk daarna bewoog naar de surveillanceauto alwaar
zij, alleen, plaatsnam op de achterbank. De verdachte heeft geen mogelijkheid
gehad om van persoon te wisselen en/of iets te nuttigen in de woning. Daarop hebben
verbalisanten aan de verdachte de cautie gegeven, haar kort uitgelegd hoe de
procedure verder zou lopen en mee genomen naar het politiebureau te [plaats] . [4]
Het eerste contactmoment vond op [datum 1] , omstreeks [tijdstip 1] uur plaats. [5] De vordering aan de verdachte om mee te werken aan de voorlopige ademtest vond op [datum 1] , omstreeks [tijdstip 2] uur plaats. [6] Op donderdag [datum 1] , te [tijdstip 3] uur blies, onder leiding van verbalisant [verbalisant 1] , de verdachte op het ademanalyseapparaat een uitslag van 405 ug/l. [7]
Conclusie
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte, op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] , in hoedanigheid van bestuurder van een personenauto heeft gereden onder invloed van alcohol. Het hof acht de verklaring van verdachte dat zij niet heeft gereden ongeloofwaardig. Het hof baseert zich daarbij op de verklaringen en waarnemingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zoals opgenomen in door hen op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. De verbalisanten zijn ter terechtzitting in hoger beroep uitvoerig ondervraagd. Zij hebben onder ede verklaard dat zij destijds hun processen-verbaal naar waarheid hebben opgemaakt. De verbalisanten hebben hun verklaringen en waarnemingen in grote lijnen herhaald ter terechtzitting van het hof en desgevraagd toegelicht. Het hof acht deze verklaringen gedetailleerd, consistent en betrouwbaar. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de tijdstippen zoals opgenomen in het proces-verbaal. Dat de door de verbalisanten opgenomen tijdstippen niet kunnen kloppen is naar het oordeel van het hof geenszins aannemelijk geworden. Dat de omschreven handelingen zich hebben voorgedaan op de tijdstippen en binnen het tijdsbestek zoals vermeld in de processen-verbaal is ook in aanmerking nemende de afstanden tussen de verschillende locaties geenszins onmogelijk.
Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat de verbalisanten onjuiste gegevens in hun proces-verbaal hebben opgenomen, laat staan dat zij dat opzettelijk zouden hebben gedaan zoals door verdachte is gesuggereerd.
Verdachte is op [datum 2] op het bureau verhoord over het verwijt onder invloed gereden te hebben. Bij die gelegenheid heeft zij een alternatief scenario geschetst, waarbij zij lopend vanaf haar moeder naar huis zou zijn gegaan en door de politie werd aangesproken toen zij boodschappen uit haar auto, die voor het huis stond, pakte. Dit alternatieve scenario heeft zij ook ter zitting van het hof herhaald.
De moeder van verdachte heeft schriftelijk en als getuige ter terechtzitting van het hof dit door haar dochter geschetste scenario bevestigd, waarbij zij de bijzondere details die in de verklaring van haar dochter voorkwamen wist aan te halen: haar dochter en haar kinderen kwamen die betreffende dag, 4 jaar geleden van een open dag van school en aten die avond soep bij de getuige. De getuige heeft verklaard dat zij verdachte en haar kinderen op de avond van [datum 3] bij verdachte thuis heeft opgehaald, en dat verdachte in de (vroege) morgen van [datum 1] lopend naar huis is vertrokken na het nuttigen van de nodige alcohol. De getuige heeft overigens aangegeven dat zij haar dochter slechts de deur uit heeft zien gaan en niet heeft gezien op welke manier verdachte zich naar huis heeft begeven.
Het hof schuift het geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde nu dit in strijd is met de overige bewijsmiddelen zoals hierboven aangehaald. Het hof merkt hierbij nog op dat het alternatieve scenario pas na enige tijd is geopperd door verdachte en dat de getuige weliswaar een tweetal specifieke details, zoals door haar dochter genoemd, ook aanhaalt, maar overigens op verscheidene punten niet consistent heeft verklaard.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte de auto, onder invloed van alcohol, heeft bestuurd en dat de twintigminutentermijn, genoemd in artikel 10 lid 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen niet is geschonden.
Op basis van het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de verdachte en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 405 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (405 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Verdachte heeft verzocht in straf mitigerende zin rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, door een personenauto te besturen, terwijl het alcoholgehalte van haar adem op dat moment bijna twee keer zo hoog was dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, namelijk 405 microgram. Verdachte heeft door zo te handelen de verkeersveiligheid, daaronder tevens begrepen de veiligheid van haar medeweggebruikers, veronachtzaamd en in gevaar gebracht.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof zal de afwezigheid van relevante documentatie niet ten voordele of ten nadele van verdachte meewegen.
Gelet op de oriëntatiepunten wordt bij het rijden onder invloed met een alcoholgehalte zoals aanwezig bevonden bij verdachte, in beginsel een geldboete van € 420,- opgelegd.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) overweegt het hof als volgt. Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, en met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld.
Het gerechtshof constateert met de verdachte dat de redelijk termijn voor berechting in hoger beroep is geschonden. Namens de verdachte is op 22 augustus 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het gerechtshof op 20 april 2022 arrest zal wijzen. De redelijk termijn is derhalve in hoger beroep met ruim 7 maanden overschreden. Het gerechtshof zal echter volstaan met de enkele constatering van deze schending, gelet op de aard en hoogte van de op te leggen straf.
Alles afwegende kan het hof zich verenigen met de eis van de advocaat-generaal. Het hof is daarom van oordeel dat een geldboete van € 425,-, subsidiair 8 dagen hechtenis passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking onder CJIB nummer [nummer] .
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 20 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, zaaknummer 001978707, bevinden, gesloten en gedagtekend op 15 maart 2018, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. [datum 4] , opgenomen op pagina 6-8 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] .
3.Een proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 6 april 2022, voor zover inhoudende als de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] .
4.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. [datum 4] , opgenomen op pagina 6-8 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] .
5.Een proces-verbaal ter zake artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, d.d. [datum 1] , opgenomen op 2 van voornoemd dossier.
6.Een proces-verbaal ter zake artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, d.d. [datum 1] , opgenomen op 2 van voornoemd dossier.
7.Een ander geschrift, te weten een afdruk ademonderzoek-resultaat, d.d. [datum 1] , opgenomen op pagina 5 van voornoemd dossier.