ECLI:NL:GHARL:2022:3126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.301.373
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek in hoger beroep wegens gebrek aan processtukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft nagelaten om de benodigde processtukken uit de eerste aanleg over te leggen, ondanks herhaalde verzoeken van het hof om dit te doen. De advocaat van de vader heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheden om de ontbrekende stukken in te dienen, noch is hij verschenen op de zitting van 13 april 2022. Het hof heeft vastgesteld dat het ontbreken van deze stukken een goede beoordeling van de zaak in de weg staat. Volgens artikel 34 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de verzoeker verplicht om relevante stukken over te leggen. Het hof heeft de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld door de gevraagde stukken niet te overleggen. De beslissing is genomen in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.373
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 522044)
beschikking van 21 april 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M. el Ahmadi,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie, ingekomen op 14 oktober 2021;
  • een journaalbericht van mr. Leerkotte van 7 maart 2022;
  • een mailbericht van de GI van 21 maart 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2022 plaatsgevonden. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de vader en zijn advocaat niet verschenen. Evenmin zijn de moeder en haar advocaat verschenen. De GI is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Uit artikel 34 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat de verzoeker in hoger beroep verplicht is aan het hof over te leggen:
een afschrift als bedoeld in artikel 231 onderscheidenlijk artikel 290 van het vonnis, het arrest of de beschikking waarbij de procedure is verwezen of waartegen het rechtsmiddel is aangewend en
afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken.
3.2
Artikel 1.2.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (verder: het Procesreglement) bepaalt dat, onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.5 van het Procesreglement, bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg worden gevoegd, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
3.3
Artikel 1.2.6 van het Procesreglement bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien het hof het beroepschrift niet in het vereiste aantal of niet compleet heeft ontvangen, aan verzoeker(s) in hoger beroep wordt medegedeeld dat de gelegenheid wordt geboden de stukken alsnog binnen een door het hof te bepalen termijn te completeren dan wel in voldoende aantallen aan het hof te doen toekomen. Indien completering of aanlevering in het vereiste aantal dan nog steeds achterwege blijft, kan de zaak worden geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep.
3.4
Conform artikel 1.2.6 van het Procesreglement heeft het hof bij brieven van
21 oktober 2021, 19 november 2021 en 7 januari 2021, de advocaat van de vader erop gewezen dat de bij het beroepschrift behorende stukken uit de eerste aanleg niet compleet zijn en in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken toe te zenden. De advocaat van de vader heeft, ook na een aantal door het hof verleende uitstelverzoeken, de door het hof gevraagde stukken uit eerste aanleg niet overgelegd.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft het hof de advocaat van de vader opnieuw de gelegenheid geboden de ontbrekende stukken alsnog uiterlijk op 10 maart 2022 in te dienen. De advocaat van de vader heeft ook van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Evenmin heeft de advocaat van de vader van de mogelijkheid gebruik gemaakt om te verschijnen op de zitting van 13 april 2022 ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep.
3.5
Nu de vader heeft nagelaten om de processtukken uit de eerste aanleg over te leggen, hoewel het hof zijn advocaat daar bij herhaling om heeft verzocht en daarbij meerdere termijnen heeft geboden om dit verzuim te herstellen, en het voor een goede beoordeling en een adequate voorbereiding van de inhoudelijke behandeling noodzakelijk is dat het hof over deze stukken beschikt, is het hof van oordeel dat niet tot een afgewogen oordeel kan worden gekomen. Het hof is van oordeel dat de (advocaat van) de vader zodanig handelt in strijd met een goede procesorde dat het gerechtvaardigd is de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Lieber, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.