Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001833-19
Uitspraak d.d.: 21 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zittingslocatie Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-705311-17 en 16-659063-18, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 januari 2020 (regiezitting), 25 februari 2021 (regiezitting) en 7 april 2022 (inhoudelijke behandeling) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. J.S.W. Boorsma en mr. E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 maart 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van:
Parketnummer 16/705311-17
feit 1 medeplegen van moord;
Parketnummer 16/659063-18
feit 1 medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3 primair B. medeplegen van voorbereiding van moord;
de eendaadse samenloop van:
Parketnummer 16/705311-17
feit 2 medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de
Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een
wapen van categorie II, meermalen gepleegd; en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de
Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
parketnummer 16/659063-18
feit 2 medeplegen van schuldheling;
feit 3 primair A. medeplegen van voorbereiding van moord,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis onder aanvulling van gronden bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde gevangenisstraf en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Voor de goede orde merkt het hof op dat de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen worden bevestigd.
Het vonnis dat onder aanvulling van gronden wordt bevestigd is aan dit arrest gehecht.
Het hof acht het voor de volledigheid van het arrest van belang om eerst kort de standpunten weer te geven van de advocaten-generaal en de verdediging ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, zoals deze in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Ook zal het hof kort de standpunten in hoger beroep ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen weergeven.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten, zoals die ook door de rechtbank bewezen zijn verklaard. In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is verwezen naar het NFI-rapport van 19 november 2019 dat in hoger beroep is ingebracht. Dit betreft een belangrijke bevestiging van de verklaring van medeverdachte [getuige 1] voor de betrokkenheid van verdachte bij de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten.
Voorts hebben de advocaten-generaal gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen conform de beslissing van de rechtbank toe te wijzen.
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde feiten vrijgesproken wordt. Verdachte ontkent zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. De rechtbank is van één scenario uitgegaan, maar er zijn alternatieve scenario’s waardoor de betrokkenheid van verdachte op losse schroeven komt te staan. Volgens de verdediging heeft de rechtbank zich te veel laten leiden door de verklaring van getuige A en zijn verklaring over [betrokkene 1] . De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het technisch bewijs voor zichzelf spreekt en de verklaring van getuige A dit bewijs slechts aanvult, maar volgens de verdediging is dat juist omgekeerd.
Voorts heeft de verdediging in het bijzonder verweer gevoerd op het gebruik van de verklaring van getuige A, het gebruik van DNA-bewijs, de fotoconfrontatie van getuige [getuige 1] , de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [getuige 1] en de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een gestolen auto.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat in geval van een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten de vorderingen van de benadeelde partijen niet moeten worden toegewezen voor een hoger bedrag dan de rechtbank heeft toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 384.710, 85 aan materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 323.557,85. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ook in hoger beroep is de benadeelde partij bijgestaan door mr. F.A. ten Berge, die de vordering ter zitting heeft toegelicht. Verzocht is het gehele gevorderde bedrag toe te wijzen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Ook in hoger beroep is de benadeelde partij vertegenwoordigd door mr. F.A. ten Berge.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.969,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. In hoger beroep is de benadeelde partij [benadeelde 3] verschenen noch vertegenwoordigd.
Zoals het hof hierboven reeds heeft overwogen, worden de beslissingen van de rechtbank op de vorderingen van de benadeelde partijen bevestigd.