ECLI:NL:GHARL:2022:3047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.304.882
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontruiming van de woning en rechtsmacht van de Nederlandse rechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter te Midden-Nederland van 15 oktober 2021. De vrouw, die sinds 25 september 2021 in de gemeente 's-Gravenhage is ingeschreven, heeft in eerste aanleg een vordering van de man betwist, die haar verzocht om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om de woning te verlaten en heeft de man gemachtigd om de sterke arm van de politie in te schakelen indien nodig. De vrouw heeft in hoger beroep twee grieven ingediend en vordert onder andere dat het convenant van 12 juli 2018 buiten toepassing wordt verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de vrouw in Nederland woont. Het hof heeft ook overwogen dat de vrouw in de procedure bij de voorzieningenrechter geen vordering in reconventie heeft ingesteld, waardoor zij in hoger beroep geen nieuwe vordering kan instellen. De vrouw heeft geen voldoende rechtens te respecteren belang bij haar hoger beroep, aangezien zij de woning inmiddels heeft verlaten en er geen aanwijzingen zijn dat de man niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft daarom het hoger beroep verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de kosten tussen partijen zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.882
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 527829)
arrest in kort geding van 19 april 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende voorheen te [woonplaats1] , thans te [woonplaats2] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. K. Mohasselzadeh,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de man,
advocaat: mr. D.H. Bialkowski.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 februari 2022 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 7 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling. Gelijktijdig heeft de mondelinge behandeling van de zaken met de nummers 200.292.915 en 200.303.720 plaatsgevonden.
1.3
Voorafgaand aan en ten behoeve van de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingediend:
- een H3-formulier van mr. Mohasselzadeh met producties 23 tot en met 29.
1.4
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.9. van het vonnis van 15 oktober 2021 (hierna ook: het betreden vonnis).
2.2
Het hof vult de feiten als volgt aan:
2.2.1
De vrouw is sinds 25 september 2021 ingeschreven in de gemeente ’s-Gravenhage.
2.2.2
Op 3 oktober 2021 heeft de vrouw de vereiste notariële documenten voor overdracht van de woning aan de man getekend.
2.2.3
Op 5 oktober 2021 heeft de overdracht van de woning aan de man bij de notaris plaatsgevonden.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- de vrouw zal bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de woning aan de [adres] in [woonplaats1] te verlaten onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat zij niet aan de veroordeling voldoet;
- hem zal machtigen de sterke arm van de politie in te schakelen om de vrouw uit de woning te doen laten verwijderen (ontruimen);
- de vrouw zal veroordelen in de proceskosten.
3.2
Zoals in het bestreden vonnis onder rov. 3.3. is vermeld, zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg uitsluitend op grond van praktische overwegingen tot een regeling gekomen, zonder daarbij enige schuld te erkennen en hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om de gemaakte afspraken in een vonnis vast te leggen. Onder rov. 4.1. van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de voorzieningenrechter vanwege de tijdens de zitting gemaakte afspraken de vorderingen van de man als dienovereenkomstig gewijzigd heeft beschouwd, dat tegen de gewijzigde vorderingen door de vrouw uit praktische overwegingen geen verweer (meer) is gevoerd, dat daarom zal worden beslist in overeenstemming met de gemaakte afspraken zonder daar verder inhoudelijk op in te gaan en dat het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
3.3
De voorzieningenrechter heeft (vervolgens) bij het bestreden vonnis:
- de vrouw veroordeeld de woning verlaten te houden en niet meer te betreden, met machtiging aan de deurwaarder om haar op haar kosten uit de woning te verwijderen;
- de man veroordeeld de spullen van de vrouw in de woning in verhuisdozen in te pakken en uiterlijk op 15 oktober 2021 aan de vrouw drie data tussen 19 en 31 oktober 2021 voor te stellen om haar spullen op te laten halen, waarbij de communicatie uitsluitend via de advocaten zal verlopen;
- de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
De vrouw bestrijdt in hoger beroep het vonnis van 15 oktober 2021 met twee grieven en vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof:
- het convenant van 12 juli 2018 buiten toepassing zal verklaren, althans de werking ervan zal opschorten totdat er in een door de vrouw nieuw op te starten bodemprocedure over geoordeeld is;
- te vernietigen het vonnis van 15 oktober 2021 en opnieuw rechtdoende bij arrest de vorderingen van de man alsnog zal afwijzen, door hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem die vorderingen te ontzeggen, als zijnde ongegrond en/of niet bewezen;
- met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het (bedoeld zal zijn:) arrest, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, zal vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2
De man voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vordering onder het eerste gedachtestreepje, alsmede dat het hof zal bepalen dat ieder zijn eigen kosten draagt.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) heeft in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats heeft. De vrouw woont in Nederland zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ter zake van de tegen haar ingediende vorderingen en zijn de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (in hoger beroep) bevoegd om over het onderhavige geschil te oordelen.
5.2
Uit artikel 353 lid 1 Rv. volgt dat een partij, die in de procedure bij de voorzieningenrechter geen vordering in reconventie heeft ingesteld, niet voor het eerst in hoger beroep een vordering kan instellen. Dat geldt ook voor de vordering van de vrouw bij dagvaarding in hoger beroep tot het buiten toepassing laten van het convenant, dan wel schorsing van de werking van het convenant. Dat deel van haar vordering dient dan ook te worden afgewezen.
5.3
In haar eerste grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter ten onrechte wederom geen enkel gevolg aan de dubbele identiteit en het nog geldige Iraanse huwelijk van verbindt. Daarmee onderkent de voorzieningenrechter niet de juridische complexiteit van het geschil, met name ten aanzien van de gemeenschappelijke woning, maar ook ten aanzien van de ontvankelijkheidsvraag. De man had immers op basis van deze feiten niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn (bedoeld zal zijn:) vordering, nu het convenant, de echtscheidingsbeschikking en het eerste kort geding vonnis zijn gebaseerd op onvolledige informatie, aldus de vrouw.
5.4
De man heeft bij Koninklijk Besluit het Nederlanderschap verkregen. Voor partijen is duidelijk wie de man is en op basis waarvan hij procedeert. Dat de man in Iran een andere (voor)naam voert en geboortedatum heeft doet daar niet aan af. Voor partijen is evident met wie zij over en weer van doen hebben. Grief 1 van de vrouw faalt.
5.5
Artikel 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Ingevolge de schakelbepaling van artikel 3:59 BW geldt deze regel ook voor het rechtsmiddel van hoger beroep. Noodzakelijk is derhalve dat de partij die tegen een uitspraak een rechtsmiddel aanwendt daarbij voldoende belang heeft, of anders gezegd, dat het hoger beroep voor die partij ‘enig nuttig effect teweegbrengt’. Ontbreekt dit belang en wordt daarop een beroep gedaan, dan leidt dit tot verwerping van het hoger beroep.
5.6
Partijen hebben bij de voorzieningenrechter afspraken gemaakt. Door de vrouw wordt niet gesteld dat aan de door partijen bij de voorzieningenrechter gemaakte afspraken geen uitvoering is gegeven, zodat er vanuit moet worden gegaan dat zij de woning verlaten heeft gehouden en ook niet van plan is om de woning weer te betreden; zij woont inmiddels elders. Ook heeft zij niet gesteld dat de man niet aan zijn veroordeling tot afgifte van haar spullen heeft voldaan. Hieruit volgt dat de vrouw geen voldoende rechtens te respecteren belang heeft bij haar tot afwijzing van voormelde vordering van de man strekkende hoger beroep tegen het bestreden vonnis. Het hoger beroep dient daarom te worden verworpen. Grief 2 faalt.
5.7
Het hof ziet aanleiding om de kosten tussen partijen, zoals door de man is verzocht, te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.8
De slotsom is dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Midden-Nederland van 15 oktober 2021;
6.2
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.3
verwerpt het beroep van de vrouw voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.