ECLI:NL:GHARL:2022:3001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.305.527
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van spoedmachtiging gesloten jeugdhulp en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoedmachtiging en de machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoekster]. De moeder en vader van [verzoekster] zijn gezamenlijk belast met het gezag. De kinderrechter had eerder een spoedmachtiging verleend voor uithuisplaatsing van [verzoekster] in een gesloten accommodatie, maar het hof oordeelt dat niet is aangetoond dat de mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige. Het hof stelt vast dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een noodsituatie die een spoedmachtiging rechtvaardigde. Bovendien had de gedragswetenschapper [verzoekster] kunnen en moeten onderzoeken, wat niet is gebeurd. Hierdoor zijn de beschikkingen van de kinderrechter van 27 december 2021 en 5 januari 2022 vernietigd. Het hof wijst de verzoeken van de GI tot het verlenen van een spoedmachtiging en een machtiging tot gesloten jeugdhulp af. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.527
(zaaknummer rechtbank Overijssel 275051)
beschikking van 19 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M. Tijken te Oldenzaal,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 december 2021 en 5 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 januari 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een
updatedoor de GI, ingekomen op 14 maart 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de moeder, en
- de vader.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [verzoekster] , geboren [in] 2005 te [woonplaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster] .
3.2
Bij beschikking van 20 juli 2021 is [verzoekster] onder toezicht gesteld van de Gl tot 20 juli 2022.
3.3
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een 24 uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken, met ingang van 20 december 2021 tot 3 januari 2022 en iedere verdere beslissing aangehouden tot de mondelinge behandeling op 27 december 2021.
3.4
Bij de beschikking van 27 december 2021 (verder: de bestreden beschikking van
27 december 2021) heeft de kinderrechter een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoekster] verleend voor de duur van twee weken, tot 10 januari 2022 en iedere nadere beslissing aangehouden tot aan de mondelinge behandeling van 5 januari 2022.
3.5
Een gekwalificeerde gedragswetenschapper heeft op 30 december 2022 een instemmingsverklaring opgesteld als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 6 Jeugdwet (Jw).
3.6
Bij de beschikking van 5 januari 2022 (verder: de bestreden beschikking van
5 januari 2022) heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoekster] verleend met ingang van 10 januari 2022 tot 1 april 2022 en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7
[verzoekster] is op 30 december 2021 geplaatst in een gesloten accommodatie van [naam1] te [verblijfplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van genoemde beschikkingen van 27 december 2021 en 5 januari 2022. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikkingen te vernietigen voor zover daarbij de (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp is verleend en opnieuw beschikkende de inleidende verzoeken van de GI tot het verlenen van een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en vraagt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
De periodes waarvoor de bij de beschikkingen van 27 december 2021 en 5 januari 2022 bepaalde machtigingen zijn verleend, zijn op respectievelijk 10 januari 2022 en
1 april 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft [verzoekster] desondanks een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 27 december 2021 tot 10 januari 2022 en over de periode van 10 januari 2022 tot 1 april 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. Het hof zal de rechtmatigheid toetsen.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Het zesde lid van dat artikel bepaalt dat het verzoek de instemming behoeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.4
Ingevolge artikel 6.1.3 lid 1 Jw kan de kinderrechter, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2, derde lid, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Het tweede lid van artikel 6.1.3 Jw bepaalt dat een spoedmachtiging slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.5
In het derde lid van artikel 6.1.3 Jw staat dat ook het verzoek voor een spoedmachtiging de instemming behoeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is
5.6
[verzoekster] voert met haar eerste grief aan dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces nu zij en de moeder niet zijn opgeroepen en gehoord in het kader van het verzoek om een spoedmachtiging gesloten uithuisplaatsing. Dat verzoek is door de GI niet schriftelijk gedaan, maar mondeling ter zitting van 27 december 2021 waarop het verzoek voor een machtiging in een 24 uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder behandeld is. [verzoekster] had het verzoek om een spoedmachtiging gesloten uithuisplaatsing echter schriftelijk moeten ontvangen en zij had in de gelegenheid moeten worden gesteld om naar aanleiding van dat verzoek te worden gehoord. Uit de bestreden beschikking van 27 december 2021 volgt niet waarom een mondelinge behandeling van het ter zitting gedane verzoek niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [verzoekster] . De zorgen waren niet zodanig dat sprake zou zijn van onmiddellijk en ernstig gevaar waardoor het horen van [verzoekster] niet kon worden afgewacht, aldus [verzoekster] .
De mondelinge behandeling van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
5.7
Het hof overweegt als volgt. In het Procesreglement Civiel jeugdrecht 2021 artikel 2.7, 2.8 en 2.9. staat onder meer dat een beschikking tot verlening van een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aanstonds kan worden afgegeven indien de mondelinge behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige (zie ook artikel 809 lid 3 Rv). Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan het verzoek niet schriftelijk, maar mondeling worden gedaan. Het mondeling gedane verzoek moet dan wel op de eerstvolgende werkdag vóór 12.00 uur bij de rechtbank schriftelijk worden bevestigd. Binnen twee weken zal het aldus gedane verzoek vervolgens mondeling worden behandeld en worden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
In de onderhavige zaak is in zoverre voldaan aan de vereisten voor het afgeven van een beschikking spoedmachtiging gesloten jeugdhulp dat de GI op 27 december 2021 ter gelegenheid van de behandeling van het verzoek voor een machtiging in een 24 uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder (alsnog) mondeling een spoedmachtiging gesloten uithuisplaatsing heeft verzocht en dat verzoek op 28 december 2021 alsnog schriftelijk heeft ingediend. Dat de mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige is naar het oordeel van het hof echter niet gebleken. De GI heeft dit gevaar in haar (schriftelijke) verzoek onvoldoende gesteld en onderbouwd. Dat er al een maand door geen enkele instantie contact was geweest met [verzoekster] en dat de GI daardoor de veiligheid van [verzoekster] niet kon waarborgen was op dat moment onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar. Ook de kinderrechter onderbouwt in de beschikking van 27 december 2021 in het geheel niet waarom de mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige. Ook uit de beschikking zitting van 5 januari 2022 blijkt niet alsnog dat gevaar. Daarmee slaagt de eerste grief.
Het onderzoek van [verzoekster] door de gedragswetenschapper
5.8
[verzoekster] stelt In haar tweede grief (1) dat de rechtbank in de beschikking van
27 december 2021 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het onderzoek van [verzoekster] door de gedragswetenschapper feitelijk onmogelijk is geweest. Toch is het spoedverzoek machtiging gesloten jeugdhulp toegewezen. Dat [verzoekster] en de moeder zich zouden onttrekken aan de jeugdhulp betekent niet dat een onderzoek door een gedragswetenschapper toen per definitie onmogelijk is (geweest). Daarnaast blijkt (2) uit de instemmingsverklaring van 30 december 2021, welke ten grondslag ligt aan de bestreden beschikking van 5 januari 2022, niet dat de gedragswetenschapper [verzoekster] kort tevoren heeft onderzocht. Daarom had de kinderrechter het verzoek machtiging gesloten jeugdhulp niet moeten toewijzen, aldus [verzoekster] .
5.9
Het hof overweegt dat het belang van (procedurele) waarborgen als de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper, zoals bedoeld in artikel 6.1.2. lid 6 Jw, moet worden bezien tegen de achtergrond van artikel 5 lid 1 sub d EVRM, artikel 37 IVRK en artikel 15 van de Grondwet. Plaatsing in gesloten jeugdzorg geldt immers als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM en artikel 37 IVRK. Een gesloten plaatsing is van ingrijpende aard en daarom slechts rechtmatig wanneer deze plaatsvindt overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven procedure. In de rechtspraak worden de bepalingen in dit verband strikt toegepast. Uitgangspunt is dat de gedragswetenschapper volgens artikel 6.1.2. lid 6 Jw in eigen persoon de jeugdige kort tevoren moet hebben onderzocht. Op die manier kan de gedragswetenschapper toetsen of geslotenheid inderdaad noodzakelijk is, hetgeen een waarborg geeft tegen onnodige vrijheidsbeneming.
Het onderzoek van [verzoekster] en de machtiging gesloten van 5 januari 2022
5.1
In het geval van het verzoek dat heeft geleid tot de beschikking van 5 januari 2022 is weliswaar een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper overgelegd, gedateerd 30 december 2021, maar deze is niet gebaseerd op eigen onderzoek van [verzoekster] door de gedragswetenschapper. Alleen al daarom is niet aan het wettelijk vereiste voldaan. Er is ook geen nieuwe poging gewaagd om [verzoekster] na 30 december 2021 in persoon te onderzoeken, terwijl daartoe naar het oordeel van het hof voldoende gelegenheid was. [verzoekster] verbleef op grond van de bestreden beschikking van 27 december 2021 vanaf 30 december 2021 bij [naam1] te [verblijfplaats] en de mondelinge behandeling in het kader van de verzoeken (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp vond plaats op 5 januari 2022. In de tussenliggende vijf dagen zijn geen pogingen ondernomen om een gesprek tot stand te brengen tussen [verzoekster] en de gedragswetenschapper, terwijl dat wel mogelijk was omdat de verblijfplaats van [verzoekster] bij de GI bekend was en de gedragswetenschapper [verzoekster] in [naam1] had kunnen onderzoeken. Daarmee is niet voldaan aan de strenge vereisten die de wet aan toepassing van de maatregel van gesloten jeugdzorg stelt. Om die reden had de kinderrechter het inleidend verzoek van de GI af moeten wijzen en slaagt de tweede grief voor zover die betrekking heeft op de beschikking van 5 januari 2022.
Het onderzoek van [verzoekster] en de spoedmachtiging gesloten van 27 december 2022
5.11
Alleen in het geval van een spoedmachtiging als bedoeld in artikel 6.1.3 Jw kan het persoonlijk onderzoek door een gedragswetenschapper op dat moment achterwege blijven indien dat feitelijk onmogelijk is. Naar het oordeel van het hof was dat het geval bij [verzoekster] in het kader van de beslissing op de spoedmachtiging op 27 december 2021. [verzoekster] en de moeder waren al geruime tijd vermijdend in het contact met alle instanties die betrokken waren bij [verzoekster] : de school, de leerplichtambtenaar, de GI, het regionaal expertise team en de gemeente. De moeder weigerde in gesprek te gaan met de GI en verleende de GI geen toegang tot haar woning, ook niet toen de GI met ondersteuning van de politie probeerde om met de moeder in gesprek te gaan. Daarna heeft de moeder in het geheel niet meer gereageerd op telefooncontacten en voicemailberichten, ook niet op die van de gedragswetenschapper toen die een afspraak probeerde te maken om [verzoekster] te zien. De gedragswetenschapper schrijft in de instemmingsverklaring van 30 december 2021 dat hij meerdere keren heeft gebeld en de voicemail heeft ingesproken met het verzoek om een afspraak in te plannen en dat zowel moeder als [verzoekster] niet heeft teruggebeld. De gedragswetenschapper overwoog om langs te gaan bij de woning maar heeft dat niet gedaan omdat hij, doordat al sprake was van onttrekking, niet kon inschatten wat een onverwacht bezoek zou doen. Gelet op het voorgaande, waarbij alle pogingen gedurende lange tijd om in contact te komen met [verzoekster] , ook door middel van bezoek aan de woning, niet zijn gelukt, is voldoende komen vast te staan dat feitelijk onderzoek door de gedragswetenschapper op dat moment niet mogelijk is geweest. In zoverre faalt de tweede grief.
5.12
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beide beschikkingen waarvan beroep dient te vernietigen en de verzoeken van de GI dient af te wijzen: de beschikking van 27 december 2021 omdat niet is gebleken dat de mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige; de beschikking van 5 januari 2022 omdat de gedragswetenschapper [verzoekster] had kunnen en moeten onderzoeken in het kader van de af te geven instemmingsverklaring en dat niet is gebeurd. De derde grief van [verzoekster] behoeft daarom geen bespreking meer. Dit laat onverlet dat ter zitting is gebleken dat de gesloten plaatsing van [verzoekster] in meerdere opzichten, zoals haar schoolgang, een positieve wending heeft gegeven aan haar ontwikkeling, hetgeen [verzoekster] ook ter zitting heeft erkend.
5.13
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 december 2021 en 5 januari 2022;
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een spoedmachtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp af;
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp af
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, en is op 19 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.