ECLI:NL:GHARL:2022:2996

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.299.869
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2016. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft het gezag over [de minderjarige1] erkend, maar de moeder oefent alleen het gezag uit. De vader verzoekt het hof om gezamenlijk gezag en een uitgebreide omgangsregeling, terwijl de moeder verweer voert en een incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader [de minderjarige1] om de veertien dagen op woensdag of vrijdagmiddag onder begeleiding van de grootouders ziet. De vader is van mening dat deze regeling niet in het belang van [de minderjarige1] is en vraagt om een wijziging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een vertegenwoordiger gestuurd. Het hof heeft de grieven van de vader en de moeder gezamenlijk beoordeeld. Het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de vader momenteel niet in staat is om het gezag te dragen. De vader moet eerst laten zien dat hij een betrouwbare opvoeder kan zijn voordat er gezamenlijk gezag kan worden overwogen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar ook een aanvullende omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader en [de minderjarige1] één keer per twee weken anderhalf uur omgang hebben bij de vader thuis, onder begeleiding van een professionele instantie. Deze beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.869
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 492973)
beschikking van 19 april 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. Ton te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Bevelander te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 januari 2020 en 22 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 september 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties,
- een journaalbericht van mr. Ton van 11 februari 2022 met producties en
- een journaalbericht van mr. Bevelander van 27 februari 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 maart 2022plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is een vertegenwoordiger verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2016 te [plaats1] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent. De vader heeft [de minderjarige1] erkend. [de minderjarige1] woont bij de moeder.
3.2
Ter zitting van 23 december 2019 heeft de rechtbank partijen -met hun instemming- verwezen naar Ouderschapsbemiddeling [naam1] bij [naam2] . Bij de beschikking van
9 januari 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, iedere beslissing aangehouden, de hulpverlener(s) verzocht de rapportage over het verloop en de uitkomst van het ouderschapsbemiddelingstraject aan de rechtbank te sturen, de raad verzocht om bij een niet helemaal positief traject te beoordelen of een schriftelijk advies noodzakelijk is en indien de raad een schriftelijk advies nodig vindt een schriftelijk advies bij de rechtbank in te dienen. Voorts heeft de rechtbank bij die beschikking de door de ouders ter zitting overeengekomen voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij, uitvoerbaar bij voorraad, [de minderjarige1] de ene week van vrijdag 15.30 uur tot en met zondag 18.00 uur bij de vader verblijft en hij de andere week van donderdag 15.30 uur tot en met zaterdag 9.00 uur bij de vader verblijft.
3.3
Bij de beschikking van 22 juni 2021 (verder: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, als omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige1] één keer per 14 dagen op woensdag- of vrijdagmiddag uit school tot 18.30 uur (na het eten) onder begeleiding van de grootouders (de ouders van de vader) bij de vader verblijft. Hierbij geldt dat de vader met de grootouder(s) [de minderjarige1] uit school ophaalt en de moeder [de minderjarige1] na het eten ophaalt bij de grootouders . De omgangsdag wordt bepaald in overleg tussen de moeder en de grootouders . Verder heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld, de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de verzoeken voor het overige, waaronder het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het gezag alsmede de invulling van het recht op omgang van de vader met [de minderjarige1] .
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen. De vader verzoekt het hof de beslissingen van de rechtbank over het gezag en de omgang te vernietigen en zijn verzoeken over het gezag en de omgang toe te wijzen. De vader wil dus dat hij samen met de moeder het gezag over [de minderjarige1] zal hebben. Verder wil de vader dat het hof de volgende omgangsregeling zal vast stellen: [de minderjarige1] wordt iedere week vanaf maandagmiddag -op een nader te bepalen tijdstip- opgehaald door de vader en op vrijdagmiddag -op een nader te bepalen tijdstip- weer teruggebracht door de vader en [de minderjarige1] is de helft van deze feestdagen en vakanties bij de vader, of dat het hof een andere regeling zal vaststellen die het hof goed vindt. De regeling moet ingaan op de dag van de beslissing van het hof of op een datum die het hof goed vindt.
4.3
De moeder voert verweer en is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de omgangsregeling. De moeder verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de begeleidende rol van de grootouders en opnieuw beschikkende te bepalen dat met ingang van de datum van de door het hof te geven beschikking de omgang van [de minderjarige1] met de vader door een onafhankelijke/neutrale derde wordt begeleid.
4.4
De vader voert verweer en hij vraagt de moeder in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans de grief van de moeder ongegrond te verklaren en het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De raad constateert in zijn rapport van 13 april 2021 dat een wijziging in het gezag niet tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige1] . De ouders zijn onvoldoende in staat samen beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige1] . De raad is van mening dat er een aanzienlijk risico is dat [de minderjarige1] klem en verloren dreigt te raken wanneer de ouders gezamenlijk gezag zouden hebben. De vader is op dit moment (nog) niet in staat om het gezag te dragen over [de minderjarige1] . De vader vult het ouderschap op dit moment in met het geven van cadeautjes en “likes” op
Social Schools. Wanneer dingen anders gaan dan de vader wil, reageert hij zeer heftig en is er geen afstemming/overleg met hem mogelijk. Voor het gezamenlijk gezag is het nodig dat de vader leert zien wat de behoeften van [de minderjarige1] zijn en hierop leert aansluiten. Verder is uit het onderzoek gebleken dat de vader eerst moet laten zien dat hij een betrouwbare opvoeder voor [de minderjarige1] kan zijn en dat hij in staat is om dit langdurig vol te houden. De moeder draagt al langere tijd de zorg voor [de minderjarige1] en neemt hierin de beslissingen over hem en laat zien daarin het belang van [de minderjarige1] voorop te zetten. Zij brengt de vader op de hoogte van zaken die voor hem van belang zijn en geeft de vader ruimte om zijn ouderschap in te vullen.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof verwijst daarbij naar het advies van de raad en neemt dat over. Daaraan voegt het hof toe dat ook op de mondelinge behandeling is gebleken dat het de vader en de moeder tot nu toe nog onvoldoende lukt om zonder ruzie en zonder de hulp van anderen constructief met elkaar te overleggen over de zorg voor [de minderjarige1] . Er zijn hele grote zorgen geweest ten aanzien van het gedrag van de vader en de vader neemt nog onvoldoende initiatieven voor het inschakelen van hulpverlening bij de opvoeding van [de minderjarige1] . Niet te verwachten is dat de situatie binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. Hoewel de vader inmiddels persoonlijke begeleiding ontvangt en partijen sinds kort beter met elkaar communiceren, zijn deze ontwikkelingen nog te pril om anders te beslissen. Daarbij betrekt het hof dat de moeder weliswaar openstaat voor overleg met de vader maar tegelijk ook veel wantrouwen heeft tegenover hem, gelet op eerdere negatieve ervaringen met de vader. Het hof overweegt dat pas wanneer partijen gedurende langere tijd op constructieve wijze met elkaar kunnen overleggen, gezamenlijk gezag aan de orde kan zijn.
Omgangsregeling
5.4
Niet in geschil is dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige1] , maar wel de wijze waarop daar invulling aan moet worden gegeven.
5.5
Het hof zal het verzoek van de vader om, kort gezegd, een regeling te bepalen waarbij [de minderjarige1] iedere week van maandagmiddag tot vrijdagmiddag bij de vader is, afwijzen. In navolging van het advies van de raad overweegt het hof dat de vader op dit moment nog onvoldoende kan aansluiten bij [de minderjarige1] en bij wat hij nodig heeft. De vader moet eerst laten zien dat hij een betrouwbare opvoeder voor [de minderjarige1] kan zijn en dat hij in staat is om dit langdurig vol te houden voordat een zo uitgebreide omgangsregeling tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast overweegt het hof dat voor een zo uitgebreide omgangsregeling als de vader verzoekt partijen op een constructieve manier met elkaar moeten kunnen communiceren, hetgeen nu niet het geval is.
5.6
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de huidige omgangsregeling dient te worden uitgebreid in die zin dat de vader en [de minderjarige1] ook één keer in de twee weken anderhalf uur omgang hebben bij de vader thuis in [woonplaats1] , onder begeleiding van een professionele instantie. Deze begeleiding dient door de ouders in overleg met het Centrum voor Jeugd & Gezin in gang te worden gezet en dient er onder andere toe de opvoedvaardigheden van de vader te vergroten. Gelet op de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, oordeelt het hof dat deze uitbreiding en professionele begeleiding van de omgang in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is. De moeder staat achter deze uitbreiding, mits de omgang veilig kan plaatsvinden. De bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling onder begeleiding van de grootouders (de ouders van de vader) zal het hof bekrachtigen. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat slechts één keer per twee weken anderhalf uur begeleiding door een professionele instantie kan worden geboden. Dit betekent dat de grootouders de huidige omgangsregeling dienen te blijven begeleiden. Daarbij merkt het hof op dat, hoewel de moeder weerstand heeft tegen deze begeleiding, is gebleken dat deze naar behoren verloopt en vooralsnog in het belang van [de minderjarige1] is. [de minderjarige1] kan zo voorlopig ook het contact met de grootouders behouden.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en aanvullen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
22 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt aanvullend als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] dat zij ook één keer per twee weken gedurende anderhalf uur omgang hebben bij de vader thuis in [woonplaats1] onder begeleiding van een professionele instantie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en T. Hermans, en is op 19 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.