Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Zuidvliet,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Zuidvliet heeft in hoger beroep verder geen nader aanvullend bewijs geleverd van haar stelling, terwijl [appellant] als getuige heeft volhard in zijn ontkenning dat partijen een provisie zijn overeengekomen. Daarmee zijn geen aanvullende bewijzen voorhanden die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijgetuigenverklaring van [de directeur] voldoende geloofwaardig maken. Het hof verwijst daartoe naar wat het over het voorhanden aanwezige bewijs heeft overwogen in het tussenarrest onder rov. 6.15. De getuigenverklaring van [de directeur] in hoger beroep -die neerkomt op een bevestiging van zijn verklaring over de provisie als getuige bij de rechtbank- brengt in die waardering geen verandering.
Daarmee wordt de vordering van Zuidvliet op [appellant] vastgesteld op € 47.261,83 - € 20.000,- + € 2.499,99 (zie rov 6.10) = € 29.761,82, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente van 10% per jaar daarover vanaf 1 juli 2015.
€ 1.794,66 aan beslagkosten, totaal derhalve € 7.211,50. Tegen de begroting van die kosten door de rechtbank is verder geen grief gericht. Omdat de rechtbank ten onrechte het beroep op verrekening heeft verworpen, had de rechtbank niet toe behoren te komen aan de door [appellant] voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie. In reconventie had daarom geen kostenveroordeling uitgesproken moeten worden. In zoverre wordt de proceskostenveroordeling wel vernietigd.
De kosten in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 99,21 aan explootkosten, € 726,- aan griffierecht en € 4.326,- aan salaris advocaat (3 punten x tarief III). De kosten in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 2.031,- (2 punten x 0,5 x tarief IV).
3.De beslissing
vernietigt het vonnis van 28 juni 2017, hersteld in het vonnis van 6 september 2017, voor zover [appellant] daarin onder 3.2 is veroordeeld tot betaling van € 57.869,85 en onder 3.3 is veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Het hof doet op die punten opnieuw recht als volgt: