ECLI:NL:GHARL:2022:2968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
21-000391-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en terugwijzing naar rechtbank na niet-ontvankelijk verklaring Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. Het vonnis van de politierechter, dat op 13 januari 2021 werd uitgesproken, verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte. De politierechter oordeelde dat er sprake was van een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, omdat de officier van justitie niet op de hoogte was van de behandeling van de strafzaken en daardoor niet in staat was om de zaak adequaat voor te bereiden.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 30 maart 2022 en heeft de gang van zaken in eerste aanleg beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat de gang van zaken in de rechtbank een ongelukkige samenloop van omstandigheden was, maar geen ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde opleverde. Het hof oordeelde dat de politierechter ten onrechte het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had verklaard.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, zodat deze opnieuw recht kan doen met inachtneming van het arrest van het hof. De beslissing van het hof benadrukt dat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000391-21
Uitspraak d.d.: 13 april 2022
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 januari 2021 met parketnummer 18-223423-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 13 januari 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 18 december 2020 blijkt dat op voornoemde datum aanvankelijk de behandeling van de strafzaken van verdachte met parketnummers 18-223423-20 en 18-223424-20 stond gepland. Bij aanvang van de zitting bleek dat verdachte, die op dat moment in een emotionele toestand verkeerde, niet werd bijgestaan door een raadsman of -vrouw. Daarop heeft de politierechter, gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten en het feit dat verdachte op dat moment niet in staat werd geacht om zijn belangen te behartigen, op voorstel van de officier van justitie, mr. A.J. Kemkers, besloten om de behandeling van de strafzaken aan te houden tot 13 januari 2021 om 13:30 uur in de middag.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 13 januari 2021 dat voorafgaand aan de zitting op voornoemde datum de officier van justitie, mr. R.B. Meinderts, te kennen heeft gegeven dat hij niet op de hoogte was van het bijplaatsen van de strafzaken van verdachte en daarom de strafzaken noch wilde voordragen, noch wilde rekwireren. Door de officier van justitie is tevens aangegeven dat hij enkel was ingeroosterd voor de strafzaken die in de ochtend zouden plaatsvinden. Van de mogelijkheid om de strafzaken tussentijds voor te bereiden, heeft de officier van justitie geen gebruik kunnen maken, mede doordat de behandeling van de overige zaken uitliep. De politierechter heeft de officier van justitie de mogelijkheid gegeven om aan zijn collega, mr. A.J. Kemkes, te vragen of zij in de gelegenheid was om de strafzaak tegen verdachte te behandelen. Mr. Kemkes had echter een verlofdag. De politierechter heeft voorts overwogen dat de zittingsdatum was bepaald in samenspraak met verdachte en het Openbaar Ministerie. De politierechter heeft vervolgens geconstateerd dat het plannen van deze zaken door het Openbaar Ministerie niet (goed) is gebeurd en dat door deze gang van zaken het belang van verdachte om diens strafzaken binnen een aanvaardbare termijn te behandelen, bewust in ernstige mate is geschonden. Daarop heeft de politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in diens vervolging in beide strafzaken, omdat er volgens de politierechter sprake is van een schending van de beginselen van goede procesorde.
Het hof overweegt als volgt.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Het hof kwalificeert de in het proces-verbaal van 13 januari 2021 weergegeven gang van zaken, als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het hof is echter van oordeel dat deze gang van zaken geen ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde oplevert en aldus evenmin dient te leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie. Dit brengt mee dat het vonnis van de politierechter niet in stand kan blijven. Het hof zal het vonnis dan ook vernietigen. Nu door de advocaat-generaal uitdrukkelijk terugwijzing naar de rechtbank is verlangd, dient de zaak op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar de rechtbank te worden teruggewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 13 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.