ECLI:NL:GHARL:2022:2966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
21-004577-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden onder invloed en rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en het rijden zonder geldig rijbewijs. De feiten vonden plaats op verschillende data, waarbij de verdachte op [datum 1] en [datum 2] werd staande gehouden. Op [datum 1] bleek de verdachte onder invloed van alcohol te rijden, met een alcoholgehalte van 635 microgram per liter uitgeademde lucht, terwijl zijn rijbewijs geschorst was. Op [datum 2] reed hij opnieuw onder invloed, met een alcoholgehalte van 495 microgram, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, waarvan 4 weken voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden. Het hof overwoog dat de verdachte zich herhaaldelijk schuldig had gemaakt aan soortgelijke feiten en dat een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet passend zou zijn.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004577-20
Uitspraak d.d.: 13 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-039556-18 en 96-225746-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten met parketnummer 96-039556-18 en van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten met parketnummer 96-225746-19 tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P.A. Kint, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 5 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten met parketnummer 96-039556-18 en het onder 1 tenlastegelegde feit met parketnummer 96-225746-19 tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete ter hoogte van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis, en verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit met parketnummer 96-225746-19 veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 96-039556-18:1.
hij, op of omstreeks [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 635 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij, op of omstreeks [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] , terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de [straatnaam 1] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
3.
hij, op of omstreeks [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de [straatnaam 1] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen;
Zaak met parketnummer 96-225746-19 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks [datum 2] te [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straatnaam 2] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks [datum 2] te [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is namens verdachte naar voren gebracht dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit met parketnummer 96-039556-18 en het onder 1 tenlastegelegde feit met parketnummer 96-225746-19, nu verdachte niet op de hoogte was van het feit dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, dan wel dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, omdat hij daar geen documenten van heeft ontvangen. Door de raadsman is voorts aangevoerd dat uit het enkele feit dat er een bezwaarschrift is ingediend namens verdachte, geen wetenschap bij de verdachte zelf kan worden afgeleid omdat in de praktijk het zo kan zijn dat het contact en de correspondentie met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) via een raadsman of -vrouw loopt.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft de verdediging zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Zaak met parketnummer 96-039556-18 - Feiten 1, 2 en 3
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat verdachte op [datum 1] is staande gehouden in verband met een melding wegens een vermoeden van rijden onder invloed. Wanneer de verbalisanten ter controle naar het rijbewijs van verdachte vragen, kan verdachte geen rijbewijs tonen. Uit het politiesysteem blijkt dat het rijbewijs van verdachte vanaf [datum 3] is ingevorderd.
Op [datum 4] is vanuit het CBR een aangetekende brief naar verdachte gestuurd waarin verdachte op de hoogte wordt gesteld van het besluit dat de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst en dat hij moet meewerken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Indien verdachte niet aan het onderzoek naar zijn alcoholgebruik meewerkt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard, zo blijkt uit voornoemde brief.
Tegen het besluit tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verdachte is op [datum 5] door mr. J.J. van ’t Hoff, advocaat te Tilburg, namens verdachte bezwaar ingesteld, onder bijvoeging van de brief van het CBR van [datum 4] gericht aan verdachte. Uit het dossier blijkt dat dit bezwaar vervolgens op [datum 6] weer is ingetrokken.
Uit het dossier volgt dat verdachte bij aangetekende brief van [datum 7] is opgeroepen voor een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op [datum 8] . Blijkens een brief van [datum 9] van het CBR aan verdachte kan de gemaakte afspraak op voornoemde datum niet doorgaan, omdat de dochter van verdachte op [datum 8] wordt geopereerd. Door het CBR is een nieuwe afspraak met verdachte gemaakt.
Uit het dossier volgt dat verdachte bij brief van [datum 9] is opgeroepen voor een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op [datum 10] . Uiteindelijk wordt het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard, omdat verdachte de arts geen toestemming heeft gegeven om het onderzoeksverslag naar het CBR te sturen. Uit het dossier volgt dat dit besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan verdachte per aangetekende brief van [datum 11] is verzonden.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte op de hoogte is geweest van de inhoud van de brieven die hem zijn gestuurd door het CBR. Daaruit bleek onder meer dat de geldigheid van het rijbewijs van verdachte was geschorst en dat verdachte op straffe van ongeldigverklaring van zijn rijbewijs een onderzoek naar zijn alcoholgebruik diende te volgen. Naar aanleiding van voornoemde brieven heeft verdachte contact opgenomen met een raadsman en is namens verdachte tegen het besluit tot schorsing bezwaar ingesteld, welk ingesteld bezwaar na korte tijd ook weer werd ingetrokken. Hieruit leidt het hof kennisname van verdachte van de inhoud van de brieven van het CBR over zijn rijbewijs af, welke kennisname heeft geleid tot actie bij verdachte: bezwaar aantekenen. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat een advocaat ook zonder rechtstreeks contact met zijn cliënt een bezwaar kan indienen acht het hof zonder nadere onderbouwing, in het onderhavige geval niet aannemelijk, temeer nu het in deze zaak ingestelde bezwaar na korte tijd weer werd ingetrokken. Gesteld noch gebleken is dat die intrekking zonder medeweten van verdachte is geschied. Daar komt nog bij dat verdachte zelf heeft gereageerd op de oproep voor het onderzoek naar zijn alcoholgebruik door contact op te nemen met het CBR om zijn afspraak te verzetten wegens persoonlijke omstandigheden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op [datum 1] wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Nu gebleken is dat verdachtes rijbewijs op voornoemd moment was ingevorderd en verdachte voorts ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend destijds onder invloed van alcohol te hebben gereden, kunnen de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen worden.
Zaak met parketnummer 96-225746-19 - Feiten 1 en 2:Op grond van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat verdachte op [datum 2] in verband met een vermoeden van rijden onder invloed is staande gehouden. Na onderzoek bleek dat het rijbewijs van verdachte was ingevorderd.
Vanuit het CBR is reeds op [datum 4] een aangetekende brief naar verdachte gestuurd waarin verdachte op de hoogte wordt gesteld van het besluit dat de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst en dat hij moet meewerken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Indien verdachte niet aan het onderzoek naar zijn alcoholgebruik meewerkt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard, zo blijkt uit voornoemde brief.
Uit het dossier volgt dat verdachte bij aangetekende brief van [datum 7] is opgeroepen voor een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op [datum 8] . Blijkens een brief van [datum 9] van het CBR aan verdachte kan de gemaakte afspraak op voornoemde datum niet doorgaan, omdat de dochter van verdachte op [datum 8] wordt geopereerd. Door het CBR is een nieuwe afspraak met verdachte gemaakt.
Bij brief van [datum 9] is verdachte door het CBR opgeroepen voor een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op [datum 10] . Uiteindelijk wordt het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard, omdat verdachte de arts geen toestemming heeft gegeven om het onderzoeksverslag naar het CBR te sturen. Uit het dossier volgt dat dit besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan verdachte per aangetekende brief van [datum 11] is verzonden.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte op de hoogte is geweest van de inhoud van de brieven die hem zijn gestuurd door het CBR. Daaruit bleek immers dat verdachte op straffe van ongeldigverklaring van zijn rijbewijs aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik diende te mee te werken. Verdachte heeft, nadat er namens hem bezwaar tegen het besluit tot schorsing was ingesteld, gereageerd op de oproep voor het onderzoek door contact op te nemen met het CBR om zijn afspraak te verzetten. Uit voornoemde brieven blijkt wat de gevolgen voor de geldigheid van het rijbewijs van verdachte zouden zijn, wanneer hij niet zou meewerken aan het onderzoek, te weten een ongeldigverklaring van het rijbewijs.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op [datum 2] redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Nu verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend op voornoemde datum onder invloed van alcohol te hebben gereden, acht het hof het onder 2 tenlastegelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-039556-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 96-039556-18:1.
hij op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 635 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] , terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een categorie van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de [straatnaam 1] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
3.
hij op [datum 1] te [plaats] , gemeente [gemeente] als degene van wie zijn een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de [straatnaam 1] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
Zaak met parketnummer 96-225746-19 (gevoegd):1.
hij op [datum 2] te Leeuwarden terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de [straatnaam 2] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd;
2.
hij op [datum 2] te Leeuwarden, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 96-039556-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (635 microgram).
Het in de zaak met parketnummer 96-039556-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-039556-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (495 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op [datum 1] schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, te weten rijden onder invloed van alcohol, rijden met een rijbewijs waarvan de geldigheid was geschorst en rijden terwijl het rijbewijs was ingevorderd. Verdachte heeft zich op [datum 2] wederom schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van alcohol en tevens aan rijden zonder geldig rijbewijs. Door aldus te handelen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, niet nageleefd. Bovendien heeft hij, door met een auto te gaan rijden terwijl hij wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, dan wel dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, dan wel - terwijl hij redelijkerwijs moest weten - dat zijn rijbewijs was ingevorderd, er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan besluiten van een instantie die mede met het oog op de verkeersveiligheid belast is met onder meer de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen en de rijvaardigheid van personen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van [datum 12] , waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke, strafbare feiten. De eerder door de rechter opgelegde geldboetes en voorwaardelijke gevangenisstraffen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden weer soortgelijke misdrijven te plegen en daarmee zichzelf en zijn medeweggebruikers aan onnodig gevaar bloot te stellen.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive van verdachte, acht het hof, anders dan de raadsman, een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Daarnaast legt het hof met het oog op de verkeersveiligheid, verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 8 maanden. Met oplegging van een geheel voorwaardelijke ontzegging, zoals door de raadsman bepleit, zou volstrekt onvoldoende recht worden gedaan aan de aard en ernst en gevaarzitting van de bewezenverklaarde feiten en de hardnekkigheid waarmee verdachte op het gebied van rijden onder invloed van alcohol in herhaling blijft vallen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-039556-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-039556-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-225746-19 onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 13 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.