ECLI:NL:GHARL:2022:2960

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.287.378/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning en bewijskracht van een notariële akte in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen, die in 2001 zijn gehuwd en in 2020 zijn gescheiden. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel te vernietigen, waarbij de woning geheel op naam van de man is gesteld zonder vergoedingsverplichting. De man is in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt onder andere om het hoofdverblijf van hun minderjarige kind bij hem te bepalen. Het hof oordeelt dat de man en de vrouw ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning, maar dat de man geen vergoedingsverplichting heeft aan de vrouw. De notariële akte van levering van de woning, waarin staat dat de man een vordering op de vrouw heeft, wordt door het hof als bewijs erkend. Het hof wijst de verzoeken van de vrouw af en bepaalt dat de man een bedrag van € 1.842,52 aan de vrouw dient te voldoen, wat betreft de restitutie van de aanslag inkomstenbelasting 2019. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien het om een vermogensrechtelijke afwikkeling van een ontbonden huwelijk gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.378/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 243617 en 247760)
beschikking van 14 april 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.A. van Es te Steenwijk,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E. Beeker te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 10 december 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens vermeerdering van verzoeken in het principaal hoger beroep, met bijlage(n);
- het verweerschrift tegen de vermeerdering van de verzoeken, tevens inhoudende incidenteel appel/vermeerdering van eis;
- een journaalbericht van 10 december 2021 namens de vrouw met bijlage(n);
- een journaalbericht van 12 december 2021 namens de vrouw met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 december 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Es heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2001 te [plaats1] (België) met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan hun huwelijk, op 10 september 2001, hebben zij huwelijkse voorwaarden laten opstellen voor notaris mr. [naam1] te [plaats2] (België).
3.2
In de huwelijkse voorwaarden is onder andere het volgende vermeld:
“Artikel 1
De aanstaande echtgenoten verklaren hun huwelijk aan te gaan onder het beheer der SCHEIDING DER GOEDEREN, overeenkomstig artikel 1466 en volgenden van het Burgerlijk Wetboek.
Diensvolgens is ieder van hen gehouden tot zijn schulden gemaakt of nog te maken;
ieder van hen blijft eigenaar van de goederen, zo roerende als onroerende, die hij of zij thans bezit, zowel als van de goederen die hij of zij gedurende hun huwelijk zal verwerven door erfenis, schenking, testament en/of waarvan hij of zij kan bewijzen eigenaar te zijn, ieder van hen bezit over zijn goederen, alleen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking.
Artikel 2
De echtgenoten kunnen evenwel gezamenlijk goederen verkrijgen. Goederen die de echtgenoten gezamenlijk aankopen, beleggingen op beider naam gedaan en gelden gedeponeerd op rekeningen op beider naam geopend, worden geacht aan beide echtgenoten gezamenlijk toe te behoren, als zijnde verkregen met de besparingen die zij tijdens het huwelijk hebben gerealiseerd, ongeacht of deze besparingen werden verwezenlijkt op hun respectievelijke inkomsten dan wel als gevolg van gezamenlijke inspanningen en prestaties binnen en buiten het gezin geleverd.
Bijgevolg zijn beide echtgenoten in gelijke mate op deze gezamenlijke bezittingen
gerechtigd, zonder dat hieromtrent, noch tijdens het huwelijk, noch bij de ontbinding van dit stelsel van scheiding van goederen, tot enige verrekening moet worden overgegaan, of enige
verantwoording kan worden geëist, tenzij één der echtgenoten bewijst dat hij of zij zijn of haar aandeel kocht of verkreeg met gelden die hij of zij reeds voor het huwelijk bezat, dan wel met gelden die voortkomen van een erfenis, een schenking of een legaat”
3.3
Partijen hebben de Belgische nationaliteit. De vrouw heeft tevens de Russische nationaliteit.
3.4
Uit het huwelijk van partijen is [in] 2003 geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
3.5
Partijen hebben de voormalige echtelijke woning aan het [adres] te [woonplaats1] (hierna ook: de woning) gezamenlijk in eigendom verkregen. In de akte van levering van 15 mei 2019 is (onder meer) het volgende opgenomen:
“BETALING KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN, KWIJTING
De voormelde koopsom is door de comparant onder 2.a. uit eigen middelen voldaan door storting op een kwaliteitsrekening van mij, notaris. Partijen verklaren dat zij zijn gehuwd onder het maken van Belgische huwelijksvoorwaarden, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De man heeft dienaangaande een vordering op de vrouw, voor het meerdere boven zijn aandeel in de koopsom en in de kosten. De man en de vrouw zullen zelf de verdere bepalingen van deze vordering (rente, aflossing, betaling etcetera) vastleggen.“
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
1. de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
2. als wijze van verdeling van de aan partijen tezamen toebehorende echtelijke woning aan het [adres] te [woonplaats1] gelast dat deze woning geheel op naam van de man wordt gesteld zonder vergoedingsverplichting van de man aan de vrouw en de vrouw veroordeeld tot medewerking hieraan op eerste verzoek van de man;
3. partijen veroordeeld over te gaan tot uitvoering van deze verdeling ten overstaan van een notaris;
4. notaris mr. [naam2] , tot notaris benoemd, voor wie de werkzaamheden van die verdeling zullen plaatshebben op een door die notaris te bepalen tijdstip en plaats. Dit tenzij partijen binnen veertien dagen nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een andere notaris kiezen;
5. bepaald dat de kosten die de benoemde of gekozen notaris voor deze werkzaamheden maakt, ten laste van de man komen;
6. mr. [naam3] , tot onzijdig persoon benoemd om diegene te vertegenwoordigen die weigert aan de verdeling mee te werken;
7. bepaald dat partijen vanaf 1 september 2020 ieder naar rato van het gebruik van de
voormalige echtelijke woning de lasten van deze woning dragen, met uitzondering van de eigenaarslasten:
8. bepaald dat de eigenaarslasten van de echtelijke woning, zowel voor als na 1 september 2020, voor rekening van de man komen en uitsluitend door hem worden gedragen;
9. bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn;
10. de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 5 maart 2020 bepaald op € 87,- per maand, onder de voorwaarde dat de man alsnog (nadere) inkomensgegevens /objectiveerbare stukken zal overleggen, zoals de meest recente bankafschriften waarop de uitkering aan de man is voldaan en informatie van de Belgische instantie over de hoogte en duur van de uitkering:
11. bepaald dat de vrouw, als zij op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de voormalige echtelijke woning bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende maximaal zes maanden nadien voort te zetten;
12. het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7
[de minderjarige] heeft [in] 2021 de leeftijd van achttien jaar bereikt.
3.8
De echtscheiding is op 12 oktober 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking onder verbetering van gronden te vernietigen voor zover het betreft de beslissing van de rechtbank waarbij als wijze van verdeling van de aan partijen tezamen toebehorende echtelijke woning is gelast dat die woning geheel op naam van de man wordt gesteld zonder vergoedingsverplichting van de man aan de vrouw, en in zoverre opnieuw beslissende de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 162.500,- gelijktijdig met de notariële toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man, waarbij de kosten voor de overdracht voor rekening van de man zullen zijn.
4.2
De man vraagt de verzoeken van de vrouw af te wijzen. De man is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De man verzoekt de bestreden beschikking onder verbetering van gronden te vernietigen en:
1. het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man te bepalen vanaf 12 april 2021, dan wel vanaf de datum van de beschikking van het hof, dan wel vanaf de datum die het hof in goede justitie meent te behoren, waarbij de bijdrage van de man in de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige] op nihil wordt bepaald, en
2. de vrouw te gelasten het bedrag van € 24.784,31 uit de verkoop van het huis in [plaats3] te voldoen aan de man.
4.3
De vrouw heeft vervolgens bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep haar verzoeken in het principaal hoger beroep vermeerderd, in die zin dat zij tevens verzoekt:
1. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag voor de restitutie aanslag IB 2019 van € 1.842,52 en haar vakantiegeld van € 129,74;
2. de man te veroordelen tot het overleggen van zijn pensioengegevens, zoals de namen en adressen van de werkgevers/pensioenverzekeraars en de registratienummers, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de man weigert aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen, met een maximum van € 25.000,-.
In het incidenteel hoger beroep vraagt zij bovendien de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.4
Daarop heeft de man zijn verzoeken in het incidenteel hoger beroep vermeerderd in die zin dat hij daaraan toevoegt: onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-, dan wel een bedrag dat het hof in goede justitie redelijk acht, per dag of dagdeel dat de vrouw vanaf de beschikking geen uitvoering geeft aan de bestreden beschikking dan wel de uitvoering van de beschikking van het hof tegenwerkt met een maximum van € 100.000,-.

5.De motivering van de beslissing

Het hoofdverblijf van [de minderjarige] / de kinderalimentatie
5.1
Ter zitting heeft de man zijn verzoeken inzake het hoofdverblijf van [de minderjarige] en de kinderalimentatie ingetrokken. De man heeft dan ook geen belang meer bij behandeling van deze verzoeken.
Het (aanvullende) verzoek van de vrouw inzake het vakantiegeld
5.2
Ter zitting heeft de vrouw haar aanvullende verzoek inzake het vakantiegeld ingetrokken. De vrouw heeft daarom geen belang meer bij behandeling van dit verzoek.
De vermeerdering / aanvulling van de verzoeken in hoger beroep
5.3
Bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek in hoger beroep vermeerderd, in die zin dat zij tevens verzoekt de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag voor de restitutie aanslag IB 2019 van € 1.842,52 alsmede de man te veroordelen tot – kort gezegd - het overleggen van zijn pensioengegevens. De man heeft aangevoerd dat deze vermeerdering in strijd is met de goede procesorde.
5.4
De wijziging van het verzoek van de vrouw heeft plaatsgevonden nadat zij haar beroepschrift heeft ingediend. Gezien de tweeconclusieregel is dit in beginsel te laat, nu het hier inhoudelijk een nieuwe grief betreft. Er zijn evenwel uitzonderingen op de tweeconclusieregel. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek van de vrouw, zodat van een ondubbelzinnig instemmen van de zijde van de man geen sprake is. Voor zover de vermeerdering ziet op de betaling van het bedrag van € 1.842,52 terzake de restitutieaanslag inkomstenbelasting 2019, betreft dit een wijziging die is gebaseerd op het bericht van 15 januari 2021 van de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën, zodat de vrouw dit verzoek niet eerder in haar beroepschrift kon indienen. Bij later voorgevallen feiten is een uitzondering op de tweeconclusieregel mogelijk. Voorts betrekt het hof bij zijn oordeel dat de man inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het verzoek (waarbij hij de vordering erkent), zodat de vermeerdering van het verzoek ook anderszins niet in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal dan ook beslissen op het gewijzigde verzoek inzake de restitutieaanslag inkomstenbelasting 2019.
5.5
Voor zover de vermeerdering van het verzoek ziet op het pensioen, is het hof van oordeel dat de eisen van een goede procesorde zich tegen deze vermeerdering van het verzoek verzetten. Naar het oordeel van het hof betreft de vermeerdering van het verzoek op het punt van het pensioen een geschilpunt dat de vrouw reeds bij het instellen van het hoger beroep bij de beoordeling had kunnen (en moeten) betrekken. Dat zij dat heeft nagelaten, dient voor haar rekening en risico te blijven. Bovendien wordt de man onredelijk bemoeilijkt in zijn verdediging door de vermeerdering van het verzoek pas in te dienen bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en wordt daardoor de procedure onredelijk vertraagd. De wijziging betreft een geheel nieuw verzoek dat gelet op de aard daarvan een uitvoerige standpuntuitwisseling vergt. Het hof is dan ook van oordeel dat de vermeerdering van het verzoek ten aanzien van het pensioen niet alsnog in de beoordeling van het hoger beroep dient te worden betrokken.
5.6
Bij verweerschrift tegen de vermeerdering van de verzoeken door de vrouw heeft de man zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd. Hoewel de vrouw niet ondubbelzinnig heeft ingestemd met de wijziging van het verzoek van de man, acht het hof deze toelaatbaar. De wijziging betreft niet een geheel nieuw verzoek maar een aanvulling van het verzoek in het beroepschrift en houdt verband met datgene wat partijen al verdeeld hield. Bovendien heeft de man zijn aanvullende verzoek gebaseerd op de houding van de vrouw, namelijk dat zij nog steeds niet heeft willen meewerken aan de toedeling van de woning aan de man. De vrouw wordt ook niet onredelijk bemoeilijkt in haar verdediging door de vermeerdering van het verzoek en de procedure wordt daardoor niet vertraagd. Naar het oordeel van het hof is de vermeerdering van het verzoek in hoger beroep dan ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal daarom beslissen op het gewijzigde verzoek van de man.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / de voormalige echtelijke woning
Rechtsmacht / toepasselijk recht huwelijksvermogensregime
5.7
Het hof oordeelt – ambtshalve – dat het verzoekschrift in eerste aanleg is ingediend na 29 januari 2019 zodat de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwvermVo) van toepassing is. De bevoegdheidsgrondslag voor de echtscheiding is gebaseerd op artikel 3 lid 1 sub a, eerste gedachtestreepje, Brussel II-bis (Verordening (EG) 2201/2003), zodat de bevoegdheid van de rechter met betrekking tot het huwelijksvermogen van partijen is gegeven op grond van artikel 5 lid 1 HuwvermVo.
5.8
Tegen het oordeel van de rechtbank dat Belgisch recht het huwelijksvermogensregime beheerst is door geen van partijen gegriefd, zodat ook het hof van de toepasselijkheid van het Belgische recht zal uitgaan.
Het bedrag van € 162.500,- inzake de woning in [woonplaats1]
5.9
Het hof stelt voorop dat de man en de vrouw zijn gehuwd "onder het beheer der scheiding van goederen", overeenkomstig artikel 1466 en volgende van het (oud) Belgisch Burgerlijk Wetboek. Dit huwelijksvermogensregime sluit niet uit dat de man en de vrouw gezamenlijk goederen in eigendom kunnen verkrijgen.
5.1
Niet in geschil is dat de man en de vrouw naar Nederlands recht ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning in [woonplaats1] zijn geworden en dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap ten aanzien van deze woning. Evenmin is in geschil dat de woning aan de man dient te worden toegedeeld.
5.11
In eerste aanleg is door de vrouw gesteld dat de reële waarde van de woning nog altijd € 325.000,- is. Dit is niet betwist door de man. In de procedure gaan partijen allebei uit van de waarde van € 325.000,- zodat die waarde tussen partijen vaststaat.
5.12
De man en de vrouw twisten over de vraag of de man ter zake van de toedeling van de woning aan hem een bedrag van € 162.500,- aan de vrouw dient te voldoen. De man beroept zich op de notariële akte van 15 mei 2019, waarin staat dat hij een verrekenvordering op de vrouw heeft vanwege het feit dat hij de koopprijs van € 325.000,- heeft voldaan, zodat hij de vrouw per saldo niets verschuldigd is met betrekking tot de toedeling. De vrouw stelt - kort gezegd - dat partijen deze afspraak niet hebben gemaakt dan wel dat deze afspraak niet geldig is, omdat sprake is van een wilsgebrek en/of de afspraak niet overeenkomt met de bedoeling van partijen. Ook voert zij aan dat de woning is aangekocht met overgespaarde inkomsten.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat partijen ieder aanspraak hebben op de helft van de waarde van de woning, omdat zij de woning ieder voor de onverdeelde helft in eigendom hebben verkregen. Nu de man stelt een vordering op de vrouw te hebben ten bedrage van de helft van de koopprijs (€ 162.500,-), zodat de vrouw per saldo niets ontvangt na toedeling van de woning aan de man, ligt het op zijn weg om die stelling te onderbouwen.
5.14
De man beroept zich op een afspraak tussen partijen die is vastgelegd in de notariële akte van 15 mei 2019. In de notariële akte staat voor zover hier van belang:
"
De voormelde koopsom is door de comparant onder 2.a. uit eigen middelen voldaan door storting op een kwaliteitsrekening van mij, notaris."
en
"
De man heeft dienaangaande een vordering op de vrouw, voor het meerdere boven zijn aandeel in de koopsom en in de kosten. De man en de vrouw zullen zelf de verdere bepalingen van deze vordering (rente, aflossing, betaling etcetera) vastleggen."
De tekst van de notariële akte bepaalt duidelijk dat de man een vordering heeft op de vrouw. Bij de uitleg van deze contractuele bepalingen uit de notariële akte moet echter niet alleen worden gelet op de taalkundige betekenis van de bewoordingen; ook komt het daarbij aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
5.15
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat partijen met de notariële akte van levering hebben willen vastleggen dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 162.500,-. De vrouw heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen niet een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Het hof zal dit hieronder verder toelichten.
5.16
De afspraak is vastgelegd in een notariële akte. De vrouw stelt dat ten onrechte is uitgegaan van de dwingende bewijskracht van de notariële akte.
5.17
Het hof stelt voorop dat de uitspraak van de rechtbank niet is gegrond op artikel 157 lid 1 Rv, zoals de vrouw elders in haar grieven aangeeft, zodat dat gedeelte van de grieven niet kan slagen. Wat er voor het overige ook zij van het standpunt van de vrouw over de dwingende bewijskracht van de notariële akte, vast staat dat deze tussen partijen ten minste vrije bewijskracht heeft.
5.18
Bij de bewijskracht van de akte komt wel gewicht toe aan de betrokkenheid van de notaris. Een notaris dient partijen voor te lichten over de inhoud en strekking van de bepalingen van een akte. De stelling van de vrouw dat dit niet is gebeurd, wordt ontkracht doordat zij tijdens de zitting heeft verklaard dat de notaris partijen er tijdens het passeren van de akte van levering op heeft gewezen dat zij een en ander met elkaar moesten regelen.
5.19
De vrouw heeft aanvankelijk gesteld dat zij geen concept van de akte heeft ontvangen. Ter zitting is echter gebleken dat het eerste concept van de notaris per e-mail op het gezamenlijke e-mailadres van partijen is binnengekomen. De vrouw gaf aan dat de man haar het concept op internet (het hof begrijpt dat de vrouw bedoelt: op de computer) heeft laten zien.
5.2
De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen een andere afspraak hadden gemaakt, namelijk dat zij niet alleen voor de helft mee zou delen in de eigendom van de woning, maar ook aanspraak zou hebben op de helft van de waarde. De vrouw heeft dit standpunt echter onvoldoende onderbouwd.
5.21
Voor zover partijen al een andere afspraak zouden hebben gemaakt dan die die in de notariële akte is opgenomen, zoals de vrouw heeft aangevoerd, is deze andere afspraak achterhaald door de latere akte. Tegen de stelling van de vrouw dat uit de overgelegde getuigenverklaringen blijkt dat de inhoud van de notariële akte niet overeenstemt met de bedoeling van partijen, heeft de man terecht ingebracht dat deze verklaringen zien op de periode voor de overdracht van de woning, zodat deze haar stelling reeds daarom niet kunnen steunen.
5.22
Voor zover de vrouw met haar beroep op een andere afspraak bedoeld heeft te stellen dat haar wil niet overeenstemde met de verklaring zoals die in de notariële akte is opgenomen, heeft zij ook dit onvoldoende onderbouwd.
5.23
Zoals hiervoor genoemd heeft de vrouw verklaard dat de notaris partijen tijdens het passeren van de akte er op heeft gewezen dat zij een en ander met elkaar moesten regelen. De inhoud van de akte is derhalve tijdens het passeren aan de orde gekomen.
5.24
Voorts heeft de vrouw erkend dat zij het eerste concept van de akte heeft ontvangen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de vrouw de notaris kort voor de levering heeft verzocht om de eigendomsverhouding van ieder de helft, zoals vermeld in het eerste concept, te wijzigen naar 90% voor de man en 10% voor haar. Dit voorstel van de vrouw duidt erop dat de vordering al in het eerste concept was opgenomen en dat de vrouw daarvan op de hoogte was, omdat deze wijziging anders in haar nadeel zou zijn. De vrouw heeft niet kunnen uitleggen waarom zij dit voorstel anders met de notaris besprak.
5.25
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat er sprake is van een wilsgebrek vanwege haar geestestoestand op dat moment, is het hof van oordeel dat zij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om die conclusie te rechtvaardigen.
5.26
De stelling van de vrouw dat zij de Nederlandse taal - in het bijzonder de juridische terminologie in een notariële akte - onvoldoende machtig was waardoor zij de inhoud van de akte onvoldoende begreep, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Mocht dit al zo zijn, dan had het op haar weg gelegen om zich eerst goed te laten informeren alvorens de akte te tekenen.
5.27
Het hof is van oordeel dat de vrouw de gemotiveerde stellingen van de man onvoldoende heeft betwist. De vrouw heeft onvoldoende gesteld voor haar standpunt dat de akte niet de bedoeling van partijen weergeeft. Nu de vrouw de stellingen van de man onvoldoende heeft betwist, komt het hof niet toe aan bewijs van de stellingen van de vrouw.
5.28
Hiermee staat vast dat de notariële akte de afspraak tussen partijen weergeeft, dat de man een vordering heeft op de vrouw.
5.29
Partijen discussiëren nog over de herkomst van het geld waarmee de woning is betaald. De vrouw stelt dat de woning is gekocht met overgespaard inkomen. De vrouw erkent dat het geld voor de woning van de rekening van de man is gekomen - zoals in de notariële akte staat -, maar zij voegt daaraan toe dat dat niets zegt over de herkomst van het geld.
5.3
Het hof overweegt dat de omstandigheid dat partijen hun afspraak dat de man een vordering op de vrouw heeft hebben vastgelegd in de notariële akte maakt dat de vraag wat de herkomst van het geld is waarmee de woning is betaald, niet meer relevant is. De vraag naar de herkomst van het geld kan enkel een rol spelen bij de uitleg van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden, maar nu vaststaat dat de notariële akte de afspraak tussen partijen weergeeft, kom het hof niet meer toe aan toepassing van de huwelijkse voorwaarden.
5.31
Ten overvloede overweegt het hof nog dat de afspraak in de notariële akte in de lijn ligt met wat partijen in hun huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, namelijk een scheiding van goederen en dat zij in gelijke mate gerechtigd zijn tot gezamenlijke bezittingen zonder dat hierover tot verrekening moet worden overgegaan, tenzij een van hen bewijst dat hij of zij zijn of haar aandeel kocht of verkreeg met gelden die hij of zij reeds voor het huwelijk bezat, dan wel met gelden die voortkomen van een erfenis, een schenking of een legaat.
Bovendien heeft de man voldoende gesteld en de vrouw onvoldoende betwist dat het geld behoort tot zijn privévermogen zoals bedoeld in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden.
5.32
Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij zijn eerste huis, dat hij voor zijn huwelijk kocht, met schenkingen van zijn vader heeft gekocht. Uit de verkoopopbrengst van dat huis heeft hij de woning te [plaats3] gekocht en uit die opbrengst heeft hij de woning in [woonplaats1] betaald. Het voor die laatste woning aanvullende bedrag heeft hij geleend. Het hof overweegt dat de man concreet en deels met stukken onderbouwd heeft aangegeven hoe de woning is gefinancierd. De man stelt terecht dat de vrouw niet verklaart waar volgens haar het geld vandaan komt. Verder heeft de vrouw aangegeven dat de verkoopopbrengst van de woning in [plaats3] aan ieder is uitbetaald volgens ieders eigendomsaandeel; de vrouw 7,5% en de man 92,5%. Het hof maakt hieruit op dat ook de vrouw ervan uitgaat dat het geldbedrag van € 305.673,13 dat de man uit de verkoop van de woning in [plaats3] kreeg aan hem toebehoorde. De vrouw betwist niet dat de man dit geld heeft gebruikt om de woning in [woonplaats1] te betalen.
5.33
De vrouw stelt tot slot nog dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man aanspraak maakt op een verrekening met de vrouw op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden. Gelet op wat hiervoor is overwogen komt het hof niet toe aan toepassing van de huwelijkse voorwaarden en daarmee ook niet aan de vraag of dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, wat daar ook verder van zij op grond van het Belgische recht.
5.34
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de woning zonder vergoedingsverplichting van de man jegens de vrouw aan de man dient te worden toegedeeld.
Het bedrag van € 24.784,31 uit de verkoop van de woning in [plaats3]
5.35
In geschil is of de vrouw het bedrag van € 24.784,31 dat zij in verband met de verkoop van de woning in [plaats3] heeft ontvangen, aan de man dient te voldoen.
5.36
Uit de nota van afrekening van de notaris inzake de verkoop van de woning in [plaats3] blijkt dat de verkoopopbrengst (minus de notaris- en makelaarskosten) € 330.457,44 bedroeg. Op deze nota van afrekening is geschreven dat de man een bedrag van € 305.673,13 zou ontvangen en de vrouw € 24.784,31 en daarbij zijn twee parafen gezet. Ter zitting hebben beide partijen bevestigd dat de notaris deze bedragen met de hand heeft bijgeschreven en dat de man en de vrouw daarbij hun paraaf hebben gezet. Het hof leidt hieruit af dat de man en de vrouw hebben ingestemd met de verdeling van de opbrengst zoals op de nota van afrekening is vermeld en dat er derhalve sprake was van een afspraak tussen partijen. In het licht hiervan heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de vrouw het bedrag van € 24.784,31 aan de man dient te voldoen. Het hof zal dan ook, net als de rechtbank, het verzoek van de man om de vrouw te gelasten het bedrag van € 24.784,31 uit de verkoop van het huis in [plaats3] aan de man te voldoen, afwijzen.
De restitutie aanslag IB 2019
5.37
De vrouw heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een restitutie aanslag inkomstenbelasting 2019 van € 1.842,52, dat de man dat bedrag heeft ontvangen van de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën en dat de man weigert dit bedrag aan haar over te maken. De man heeft erkend dat hij dit bedrag heeft ontvangen en dat dit aan de vrouw toebehoort, maar is van mening dat hij dit bedrag mag verrekenen met zijn vordering op de vrouw van € 24.784,31. Nu de man heeft erkend dat het bedrag van € 1.842,52 aan de vrouw toebehoort, zal het hof het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man haar een bedrag van € 1.842,52 dient te voldoen, toewijzen.
De dwangsom
5.38
Het hof ziet geen aanleiding een dwangsom te verbinden aan de beslissing van de rechtbank waarbij de vrouw is veroordeeld tot medewerking aan de toedeling van de woning aan de man, zoals de man heeft verzocht. Weliswaar heeft de vrouw tot nu toe niet meegewerkt aan de toedeling van de woning, maar de reden daarvan is dat zij een vergoeding wil ontvangen in verband met de toedeling en daarom de beslissing van de rechtbank op dit punt aan het hof heeft voorgelegd. Nu het hof een beslissing op dit punt zal geven, verwacht het hof dat de vrouw haar volledige medewerking zal verlenen aan de toedeling. Het hof zal het verzoek van de man tot het opleggen van een dwangsom dan ook afwijzen.
De proceskosten
5.39
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Het hof zal daarnaast bepalen dat de man een bedrag van € 1.842,52 aan de vrouw dient te voldoen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de man een bedrag van € 1.842,52 aan de vrouw dient te voldoen;
verklaart deze beschikking met betrekking tot de hierin opgenomen veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, A.P. de Jong-de Goede en M. Weissink, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.