ECLI:NL:GHARL:2022:2943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
21-004308-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van witwassen met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van witwassen, maar werd wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van witwassen tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte had in de periode van [periode] in Nederland, samen met anderen, geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit een misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de gelden van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,- van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

arrest

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Afdeling strafrecht Parketnummer: 21-004308-21
Uitspraak d.d.: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem­ Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 oktober 2021 met parketnummer 18-066339-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde medeplegen van witwassen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden onvoorwaardelijk. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 21.450,- geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.D. Nijenhuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 1 oktober 2021 vrijgesproken ter zake van het primair tenlastegelegde medeplegen van witwassen en veroordeeld ter zake van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan witwassen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode [periode] te [plaats] , althans in Nederland, op verschillende tijdstippen (telkens), tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen (totaal€ 15.000,-), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat genoemde geldbedragen geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk ofmiddellijk­ afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van [periode] , te Leeuwarden, althans in Nederland, op verschillende tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en), (in totaal EUR 15.000), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl die pers(o)n(en) wist(en) dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en of bij het plegen van welk strafbaar feit verdachte, in of omstreeks de periode van [periode] , te Leeuwarden, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen zijn, verdachtes, bankpas en/of pincode en/of bankrekeningnummer en/of inlog gegevens voor internetbankieren mee te geven en/of ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde medeplegen van witwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat aangever geld heeft gestort op twee bankrekeningen van verdachte en dat dit geld vervolgens van de bankrekeningen is gehaald. Het alternatieve scenario van verdachte is niet onderbouwd met verifieerbare informatie en is daardoor niet aannemelijk geworden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte slechts zijn pinpas en pincodes heeft afgegeven en dat hij moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat niet vaststaat dat de door aangever overgemaakte geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Daarnaast wist verdachte niet dat er geldbedragen op zijn rekening werden gestort en dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Mocht het hof van oordeel zijn dat sprake is van witwassen, dan kan het medeplegen van witwassen niet worden bewezen, omdat geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf', niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het
voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf' afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet
van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
Uit het dossier volgt dat aangever in de periode van [periode] via Facebook en Whatsapp contact heeft gehad met iemand die zich [naam] noemde. Aangever kende deze persoon niet. De persoon die zich voordeed als [naam] vroeg aangever meermalen geld over te maken naar twee verschillende bankrekeningen. [naam] zou dit geld nodig hebben voor boodschappen, het afbetalen van een schuld bij haar ex, het afbetalen van schulden bij Turken en om zich uit de prostitutie te kopen.1 Telkens als [naam] aan aangever vroeg om geld over te maken, zei ze tegen hem dat het de laatste keer was dat ze om geld zou vragen en dat ze naar hem toe zou komen op het moment dat aangever een bewijs stuurde van de overboekingen. Na elke overboeking waren er volgens [naam] echter problemen, waardoor aangever haar uiteindelijk nooit heeft ontmoet.2 In totaal heeft aangever een bedrag van € 15.000,- overgemaakt naar twee bankrekeningnummers.3 Deze twee bankrekeningen stonden op naam van verdachte.4 Naast deze overboekingen is aangever drie keer naar het noorden van Nederland gereden (waarvan twee keer tevergeefs) om contant geld te geven en [naam] te ontmoeten. De laatste keer dat aangever dit deed stonden drie personen aangever op te wachten en moest aangever het geld aan hen geven.
Vervolgens stuurde één van hen aangever naar een adres in een flatgebouw waar [naam] volgens hen zou zitten. [naam] heeft in een Whatsapp-bericht op de desbetreffende dag ook tegen aangever gezegd dat zij in de flat was. Op dat adres aangekomen bleek [naam] daar echter niet te zijn. Aangever zag dat de man die hem naar [naam] stuurde, in een auto stapte die daarna wegreed.5
Op grond van het voorgaande acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van € 15.000,- uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring herkomst geld
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het een tijd financieel minder met hem ging en dat iemand, die zelf niet in het bezit was van een bankrekening, hem benaderde en hem vertelde dat hij geld kon laten storten op de bankrekening van verdachte. Verdachte heeft vervolgens zijn bankpas en pincode gegeven aan deze persoon, wiens naam verdachte niet wil noemen. Zelf maakte verdachte ook nog gebruik van de bankrekening. Als verdachte geld nodig had vroeg hij zijn bankpasje terug.
1. Een proces-verbaal van aangifte met bijlage d.d. [datum 1] , in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland, proces-verhaalnummer [nummer] , inhoudende de verklaring van
[benadeelde partij] .
2 Een schriftelijk bescheid, te weten een WhatsApp-chat met [naam] , opgenomen op pagina 38
e.v. van voornoemd dossier.
3 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
4 Een schriftelijk bescheid, te weten Identificerende gegevens art. 126 NO, opgenomen op pagina 28
van voornoemd dossier.
5Een proces-verbaal van aangifte met bijlage d.d. [datum 1] , in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] .
Om erachter te komen hoeveel geld verdachte op zijn rekening had staan, ging hij naar de bank en keek hij bij zijn saldo informatie. Verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij wist dat het geld afkomstig was van fraude.6
Het hof is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven niet aannemelijk is geworden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aangever geld heeft gestort op twee bankrekeningen van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankpasjes en pincode's heeft gegeven aan een persoon omdat deze persoon zelf geen bankrekening had. Onduidelijk is gebleven wat maakt dat een persoon die zelf geen bankrekening kan krijgen, over twee bankrekeningen van verdachte zou moeten beschikken. Verdachte had aldus geen reden om twee bankpassen en pincodes af te geven. Daarnaast heeft verdachte geweigerd de naam van deze persoon te noemen, waardoor het verrichten van nader onderzoek naar deze persoon niet mogelijk is geweest. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel "wist" is vereist dat de verdachte wetenschap had dat de voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren.
In de periode van [periode] is op de bankrekeningen van verdachte zeventien keer een geldbedrag gestort van in totaal € 15.000,-. Verdachte heeft aangegeven dat hij het saldo van zijn bankrekeningen checkte bij de bank. Verdachte moet op zijn bankrekeningen de frequentie van de stortingen en de grootte van de gestorte sommen geld hebben opgemerkt, maar is desondanks doorgegaan met het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen en het ontvangen van grote sommen geld hierop. Hij heeft geen actie ondernomen om te onderzoeken of de transacties en herkomst van het geld legaal waren. Zoals gezegd was er geen reden waarom een ander of anderen over beide rekeningen van verdachte diende te beschikken. Bovendien zijn verschillende geldbedragen kort na de overboekingen door aangever doorgeboekt naar de andere rekening van verdachte en opgenomen uit geldautomaten.7 Op grond van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gelden die op zijn bankrekeningen werden gestort van misdrijf afkomstig waren.
Medeplegen
Het verweer dat verdachte slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt slaagt niet. Aangever heeft verschillende personen ontmoet die zich voordeden als bekenden van [naam] , waardoor naar het oordeel van het hof vaststaat dat meerdere personen betrokken zijn geweest bij het witwassen. In een periode van twee maanden heeft aangever stelselmatig bedragen op de bankrekeningen van verdachte gestort naar aanleiding van berichten van iemand die zich [naam] noemde. Verdachte heeft twee eigen bankrekeningen beschikbaar gesteld aan een ander. Hij gaf zijn bankpasjes en pincode's. Weliswaar heeft de verdachte de bankpas en de bijbehorende pincode afgegeven, maar verdachte bleef overzicht houden over zijn bankrekeningen en hij gebruikte ze ook zelf nog.
6 Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. [datum 2] , in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 150 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte.
7 Een schriftelijk bescheid, te weten een transactieoverzicht van het rekeningnummer [rekeningnummer 1] , opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, en een schriftelijk bescheid, te weten een transactieoverzicht van het rekeningnummer [rekeningnummer 2] , opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier.
Mede door tussenkomst van verdachte zijn kort na de overboekingen bedragen opgenomen of doorgeboekt naar een andere rekening van verdachte, maar verdachte was bijvoorbeeld ook in de positie om de bankrekeningen te blokkeren of de tegoeden bij de bank op te nemen. Hij had derhalve nog steeds feitelijke zeggenschap over de bankrekening, en daarmee over het geld. Gelet op deze omstandigheden kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de onbekend gebleven personen en is de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht om te komen tot medeplegen.
Conclusie
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van [periode] in Nederland op verschillende tijdstippen (telkens), tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten geldbedragen (in totaal€ 15.000,-), heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat genoemde geldbedragen geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen door het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van€ 15.000,-. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Dit rekent het hof verdachte aan.
Het hof neemt bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte in aanmerking dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 februari 2022 vaker voor soortgelijke delicten onherroepelijk is veroordeeld. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Ook houdt het hof rekening met het taakstrafverbod, opgenomen in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het dossier blijken en door de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. Daaruit blijkt dat verdachte schulden heeft en af en toe werkt.
Naar het oordeel van het hof komt, gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gebleken recidive, slechts een gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking. Het hof acht, uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt€ 21.450,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van€ 15.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover de mededader(s) het bedrag reeds heeft/hebben voldaan.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft tevens vergoeding van proceskosten gevorderd ter hoogte van
€ 200,-, bestaande uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 1 oktober 2021 blijkt dat de benadeelde partij niet aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vergoeding van deze proceskosten en voor het overige de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij op nihil stellen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter
zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van €
15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 augustus 2020.
Aldus gewezen door
mr. 0. Anjewierden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 15 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.