ECLI:NL:GHARL:2022:2895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.307.661/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van huurrecht in het kader van echtscheiding

In deze zaak verzoekt de vrouw om schorsing van het huurrecht van de man, dat ingaat op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De echtscheiding is echter nog niet ingeschreven, waardoor het huurrecht van de man nog niet uitvoerbaar is. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De procedure begon met een beroepschrift dat op 20 februari 2022 is ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 4 april 2022. Partijen zijn in 2012 getrouwd en hebben zes minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld en uithuisgeplaatst tot 16 september 2022. De rechtbank Gelderland had eerder de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat het huurrecht van de man ingaat op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof stelt vast dat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven, en dat het verzoek van de vrouw om schorsing van het huurrecht daarom niet kan worden ingewilligd. De vrouw heeft geen belang bij haar schorsingsverzoek, en het hof verklaart haar niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.661/02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 385972 en 391161)
beschikking van 14 april 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te Dieren, gemeente Rheden,
in rechte vertegenwoordigd door [naam1] B.V. te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
in rechte vertegenwoordigd door [naam1] B.V. te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, binnengekomen op
  • het verweerschrift met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met mr. M.G.W.M. Geurts (vervanger van mr. Buijsrogge).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2012 met elkaar getrouwd.
3.2
Partijen hebben zes minderjarige kinderen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst tot 16 september 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank :
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, huurder is van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] , hierna: de woning;
  • de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen verdeeld;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt het hof om te bepalen dat de beslissing van de rechtbank over het huurrecht van de man (namelijk dat hij de huurder is van de woning vanaf het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) wordt opgeschort totdat inzake het huurrecht onherroepelijk is beslist.
4.3
De man voert verweer en vraagt het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De werking van een beslissing van de rechtbank die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, wordt niet geschorst door het hoger beroep. Het hof kan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad schorsen (artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat hierbij uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.2
De rechtbank heeft beslist dat het huurrecht van de man ingaat op het moment dat de echtscheiding van partijen is ingeschreven. Dit is overigens ook het eerste moment waarop het huurrecht kan ingaan.
5.3
Het hof stelt vast dat de echtscheidingsbeschikking van partijen nog niet is ingeschreven. Dat kan ook niet zolang het hoger beroep in de hoofzaak nog loopt bij het hof. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding.
5.4
Omdat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven, is de beslissing van de rechtbank waarin is bepaald dat de man huurder is van de woning nog niet uitvoerbaar. Het hof is van oordeel dat deze beslissing ten aanzien van het huurrecht dus ook niet geschorst kan worden. Daarom heeft de vrouw geen belang bij haar schorsingsverzoek. Het hof zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, K.A.M. van Os-ten Have en
H. van Loo, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.