In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht waren gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging, verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, terwijl de GI zich op het standpunt stelde dat het verzoek moest worden afgewezen. De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Gelderland, waar de kinderrechter op 13 oktober 2021 de ondertoezichtstelling had verlengd tot 29 december 2022. Het hof oordeelde dat de moeder een rechtens relevant belang had om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling te laten toetsen, ondanks dat de termijn van de maatregel inmiddels was verstreken. Het hof concludeerde dat de kinderrechter terecht had geoordeeld dat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds ernstig werd bedreigd en dat er voldoende redenen waren om het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De oorspronkelijke doelen van de ondertoezichtstelling waren nog niet behaald en de GI moest de regie houden over de situatie. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Gelderland.