ECLI:NL:GHARL:2022:2891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.305.071
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en regiefunctie van de gecertificeerde instelling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 29 oktober 2022. De moeder voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor een ontwikkelingsbedreiging en dat de GI niet adequaat functioneerde. De vader, die ook betrokken was bij de procedure, had recent contact met de kinderen, wat volgens de GI positief was verlopen. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de grieven van de moeder. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en het belang van een goede samenwerking tussen de ouders. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof wees de verzoeken van de moeder af. De uitspraak benadrukt de regiefunctie van de GI en de noodzaak van verdere begeleiding en ondersteuning voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.071
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 527068)
beschikking van 14 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. van Vliet te Woerden,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (hierna ook: de kinderrechter) van
14 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 januari 2022;
- een brief met bijlagen van de GI van 28 februari 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2022 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Verder waren een vertegenwoordiger van de GI en de vader aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 29 oktober 2019 heeft de kinderrechter de kinderen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming onder toezicht gesteld van de GI, tot 29 oktober 2020.
3.3
Bij beschikking van 8 oktober 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 29 oktober 2021. Bij beschikking van 11 mei 2021 van dit hof is die beschikking bekrachtigd.
3.4
Bij beschikking van 4 juni 2021 heeft de kinderrechter de volgende verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- de vader heeft één keer in de twee weken een begeleide omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- de omgang wordt begeleid door [naam1] ;
- de omgang start uiterlijk 1 juli 2021 met één uur per twee weken en wordt naar inzicht van [naam1] en onder supervisie van de GI, zo mogelijk verder uitgebouwd;
- indien [naam1] en de Gl tot het oordeel komen dat er geen verdere noodzaak is om de omgang te blijven begeleiden, vindt de omgang verder onbegeleid plaats;
- als [naam1] de begeleiding niet kan bieden, vindt de begeleiding plaats door een soortgelijke instelling of een hierin gespecialiseerde persoon, zoals [naam2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot
29 oktober 2022.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en:
1. Primair: de GI in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet-ontvankelijk te verklaren althans dit af te wijzen aangezien niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
2. Subsidiair: de GI in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet-ontvankelijk te verklaren althans dit af te wijzen aangezien niet is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 jo artikel 1:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
3. Meer subsidiair: het verzoek toe te wijzen voor de duur van maximaal een half jaar.
4.3
De GI heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling (ontwikkelingsbedreiging). Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar (artikel 1:260 BW).
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij stelt dat onvoldoende is aangetoond dat sprake is van een concrete ontwikkelingsbedreiging. Daar komt bij dat de GI niet in staat is haar taak goed uit te voeren en specifiek en meetbaar geformuleerde werkdoelen ontbreken. Sinds het begin van de ondertoezichtstelling in oktober 2019 is volgens de moeder de situatie verslechterd in plaats van verbeterd.
5.3
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het contact tussen de vader en de kinderen inmiddels is opgestart. Er zijn drie contactmomenten geweest die vrij goed zijn verlopen. [de minderjarige1] is gespannen aan het begin , maar gedurende de afspraak gaat het beter. Er zijn wel zorgen met betrekking tot de omgang, maar die zien niet op de situatie tijdens de contactmomenten met de vader, maar op de situatie voor en na het contact. Voor de kinderen zal groepstherapie worden ingezet bij [naam3] waarbij zij contact hebben met kinderen met vergelijkbare en voor hen herkenbare problemen. De kinderen hebben ook nog speltherapie.
5.4
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij blij is dat de omgang gestart is. Hij had de kinderen al een aantal jaren niet meer gezien. Vooral [de minderjarige2] vindt het fijn om naar de vader toe te komen. [de minderjarige1] is terughoudend en het lijkt alsof hij veel wil vertellen maar dat niet mag omdat de slechte verstandhouding tussen de ouders daar tussen staat. De vader vindt het belangrijk dat een begeleider aanwezig is bij het contact die alles noteert en dat er daarna een therapeut voor de kinderen beschikbaar is om na te praten.
5.5
Het hof vindt dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dit moment nog steeds nodig is en dat deze moet worden verlengd tot 29 oktober 2022 en niet voor maximaal zes maanden, zoals de moeder heeft verzocht. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
Uit de het raadsrapport van 2019 blijkt dat toen is vastgesteld dat om de zorgen voor het veilig opgroeien van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] weg te nemen het belangrijk was dat ouders op zijn minst op een emotioneel neutrale manier over elkaar praten. De ouders moesten de jongens stimuleren om contact met de andere ouder te onderhouden en zich richten op hun eigen aandeel in het tot stand brengen van een constructief, duurzaam contact tussen de kinderen en de andere ouder. Er moest een mate van samenwerking ontstaan tussen ouders waarin zij in hun ouderrol afspraken zouden kunnen maken in het belang van de jongens.
In de afgelopen jaren is de hulpverlening daarop gericht geweest maar onder de regie van de GI is pas recent begeleide omgang tot stand gebracht. Het ontbreken van contact tussen de jongens en de vader was één van de redenen van de ondertoezichtstelling. Voor wat betreft de begeleide omgangsregeling blijkt uit de verslaglegging van de begeleider en de speltherapeut een voorzichtig positieve ontwikkeling. De moeder denkt daar anders over omdat zij mogelijk geen emotionele toestemming kan geven aan de kinderen voor contact met de vader. Vooral [de minderjarige1] lijkt het daar heel moeilijk mee te hebben en daarom is er extra begeleiding voor [de minderjarige1] rondom de contactmomenten.
De regiefunctie van de GI is ook noodzakelijk in verband met het opstarten van de hulpverlening van [naam3] . Ten aanzien van de ontwikkelingsbedreiging is er niets veranderd omdat de kinderen nog steeds geen onbelast contact met hun vader hebben. Daarvoor is groepstherapie nodig, speltherapie en eventueel nog begeleiding bij het halen en brengen. De ondertoezichtstelling en de regie van de GI ziet op het op gang brengen van de contactregeling en de ontwikkelingsbedreiging voor en na deze regeling. De verlenging van de ondertoezichtstelling dient er juist voor om te kijken in hoeverre het contact verder uitgebreid kan worden. Bovendien is de opvoedondersteuning nog steeds niet van de grond gekomen en kan de GI daarin met de ouders nog stappen zetten.
5.6
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en zal daarom de beschikking van 14 oktober 2021 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 oktober 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Vos, voorzitter, E.B. Knottnerus en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, ondertekend door K.A.M. van Os-ten Have en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.