Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de partneralimentatie tussen twee partijen die in Irak zijn gehuwd. De man en de vrouw zijn in 1995 getrouwd en hebben in 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Gelderland heeft op 5 maart 2021 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de man werd verplicht om € 448,- per maand aan de vrouw te betalen voor haar levensonderhoud. De man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij zeven grieven heeft ingediend, waaronder de stelling dat de vrouw zich grievend heeft gedragen en dat hij niet in staat is om alimentatie te betalen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een hogere alimentatie van € 581,- per maand.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzoeken inzake partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof heeft de alimentatieverplichting van de man voor de periode vanaf 30 juli 2021 op nihil gesteld, maar heeft de eerdere verplichting van € 448,- per maand voor de periode daarvoor gehandhaafd. Daarnaast heeft het hof bepaald dat belastingteruggaves en -betalingen die betrekking hebben op de huwelijkse periode tussen partijen bij helfte verrekend dienen te worden. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.