ECLI:NL:GHARL:2022:2881

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.283.896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de behandelend raadsheren in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van twee verzoekers tegen de behandelend raadsheren in een civiele procedure. De verzoekers hebben de raadsheren gewraakt omdat zij van mening waren dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid. Dit was het gevolg van het feit dat de griffie van het hof telefonisch contact had opgenomen met de advocaat van één van de partijen, zonder de andere advocaat hiervan op de hoogte te stellen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.P.J. van Riel, stelden dat dit contact de schijn van partijdigheid wekte, wat hen noopte tot het indienen van een wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoekers tijdig en gemotiveerd hun wrakingsverzoek hadden ingediend. De gewraakte raadsheren hebben echter betoogd dat de verzoekers al eerder op de hoogte waren van de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek, en dat het verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De wrakingskamer oordeelde echter dat, ongeacht de exacte datum waarop de verzoekers op de hoogte waren geraakt van het contact, er voldoende tijd was voor overleg met hun advocaat voordat het wrakingsverzoek werd ingediend.

Na beoordeling van de gronden van het verzoek concludeerde de wrakingskamer dat de enkele omstandigheid dat er contact is geweest met de advocaat van één partij, niet voldoende was om te concluderen dat de raadsheren partijdig waren. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de zaak werd voortgezet met de oorspronkelijke raadsheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummers W200.283.896/02
beslissing van de wrakingskamer van 5 april 2022
inzake het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker] ,en
[verzoekster] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel.

1.De procedure

1.1
Bij dit hof is onder zaaknummer 200.283.896/01 een procedure aanhangig tussen verzoekers enerzijds en [naam1] , [naam2] , [naam3] , [naam4] , [naam5] , [naam6] en [naam7] anderzijds die werden bijgestaan door mr. Chr. Nome.
1.2
Op 30 november 2021 heeft in die procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3
Tijdens die mondelinge behandeling hebben verzoekers de behandelend raadsheren mr. J.H. Lieber (voorzitter), R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel gewraakt. De wrakingsgronden zijn opgenomen in het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal. Vervolgens is de mondelinge behandeling geschorst en is de zaak verwezen naar de wrakingskamer.
1.4
Op 20 januari 2022 is bij de wrakingskamer een schriftelijk stuk van mr. Van Riel ingekomen.
1.5
Mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.J. van der Bel hebben niet in de wraking berust. Zij hebben een gezamenlijke schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek, welke reactie op 9 februari 2022 is ingekomen bij de wrakingskamer.
1.6
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 21 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren de gewraakte raadsheren aanwezig. Namens de verzoekers was mr. Van Riel aanwezig. Als toehoorders waren aanwezig [naam6] voornoemd en [naam8] , echtgenoot van voornoemde [naam4] .
1.7
Op die mondelinge behandeling heeft mr. Van Riel de wrakingsgronden toegelicht aan de hand van een spreeknotitie. De drie raadsheren hebben, bij monde van mr. Lieber, hun schriftelijke reactie toegelicht aan de hand van een spreeknotitie.

2.De beoordeling van het verzoek

de gronden van het verzoek
2.1
In het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal zijn de wrakingsgronden opgenomen aldus:

De schijn van partijdigheid is gewekt door contact op te nemen, of te laten opnemen, met de raadsman van één partij, zonder de advocaat van de andere procespartij daarvan in kennis te stellen. Het ging daarbij om het toezenden van stukken die relevant zijn voor de behoordeling van het hoger beroep. Ik realiseer mij dat het gaat om stukken uit de eerste aanleg, althans een gebrek aan stukken waar in de eerste aanleg over gesproken is. Dat neemt niet weg dat het hof zelfstandig contact opneemt met de advocaat van de wederpartij, zonder dat ik daarbij was. Daarmee is er de ‘theoretische’ mogelijkheid dat dit contact vaker plaatsgevonden heeft.’
Uit de schriftelijke toelichting van mr. Van Riel in zijn op 20 januari 2022 ingekomen brief en zijn toelichting ter zitting volgt dat mr. Van Riel eerst op 29 november 2021 op de hoogte raakte van het telefonisch contact tussen mr. Nome en de griffie van het hof op 23 november 2021. Mr. van Riel ontving op 29 november 2021 een email van mr. Nome waarin deze zijn eerdere email van 24 november 2021 aanvulde. Die eerdere email van 24 november 2021 was mr. Van Riel tot 29 november 2021 niet bekend. De email van 24 november 2021 zag op het ontbreken van één of meerdere stukken in de processtukken. Nu mr. Van Riel in dat contact tussen mr. Nome en de griffie van het hof niet is betrokken, is bij verzoekers de schijn van partijdigheid van de drie raadsheren gerezen. Dat is de reden waarom zij op de mondelinge behandeling de drie raadsheren hebben gewraakt.
de ontvankelijkheid van het verzoek
2.2
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van de zitting kan het verzoek ook mondeling worden gedaan. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen (artikel 36 en 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
2.3
Door de gewraakte raadsheren is aangevoerd dat mr. Van Riel reeds op 24 november 2021 op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek en dat het wrakingsverzoek uiterlijk toen moest worden gedaan. Immers op dat moment zijn de feiten en omstandigheden aan de verzoekers bekend geworden. Het wrakingsverzoek dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekers ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft niet kunnen vaststellen op welke datum mr. Van Riel precies op de hoogte is geraakt van het contact tussen de griffie en mr. Nome. Ongeacht of dat op 24 november 2021, 29 november 2021 of een daartussen gelegen datum was, in alle gevallen geldt dat een verzoeker enige tijd moet worden gegund om zijn voornemen tot wraking met zijn advocaat te bespreken. Zelfs indien verzoekers al op 24 november 2021 op de hoogte waren van het contact tussen (de griffie van) het hof en mr. Nome is een periode van zes dagen tussen dat moment en het uiteindelijke wrakingsverzoek een redelijke termijn voor dat overleg. Daarbij komt dat het wrakingsverzoek vervolgens bij aanvang van de mondelinge behandeling is gedaan.
de beoordeling van de gronden
2.5
Uit het proces-verbaal van de zitting van 30 november 2021, de aan de wrakingskamer overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren. Tijdens de voorbereiding van de zaak bleek de behandelend raadsheer dat een verklaring van erfrecht, een productie van mr. Nome uit de eerste aanleg, in het bij het hof ingediende procesdossier in eerste aanleg ontbrak. Uit de stukken van mr. Nome bleek ook dat er sprake was van een ondercuratelestelling. Stukken dienaangaande ontbraken echter, terwijl die wel voor de beoordeling van belang konden zijn. Mr. Lieber heeft per email aan de griffie gevraagd die stukken op te vragen bij mr. Nome. Vanaf maandag 22 november 2021 is door de griffie vergeefs telefonisch contact gezocht met beide advocaten, wegens een verzoek van een journaliste om geluidsopnamen te mogen maken bij de mondelinge behandeling. Het was de bedoeling van de griffie om bij die telefonische contacten met de beide advocaten ook de vraag over de ontbrekende stukken aan de orde te stellen. Dat laatste is wel gebeurd in het uiteindelijke contact met mr. Nome, maar niet met mr. van Riel. In een eerste emailbericht van 24 november 2021 aan de griffie heeft mr. Nome op het verzoek om de stukken aan te vullen gereageerd. Niet duidelijk is geworden of mr. van Riel van dat emailbericht een kopie heeft ontvangen. Laatstgenoemde betwist in ieder geval dat dit het geval is. Op 29 november 2021 heeft mr. Nome nogmaals een emailbericht aan de griffie gezonden, in aanvulling op zijn emailbericht van 24 november 2021 dat daarbij is meegezonden. Het emailbericht van 29 november 2021 is door mr. Nome ‘cc’ aan mr. van Riel gezonden. Uit dit laatste emailbericht heeft mr. Van Riel begrepen dat er tussen de griffie en mr. Nome contact is geweest over ontbrekende stukken in het procesdossier, terwijl daarover tussen hem en de griffie geen contact is geweest en hij niet op de hoogte was van het contact tussen de griffie en mr. Nome. Deze omstandigheid is voor verzoekers aanleiding geweest om de behandelend raadsheren te wraken.
2.6
Op de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer heeft mr. Lieber desgevraagd toegelicht dat het gebruikelijk is dat tijdens de voorbereiding van een zaak en derhalve voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het procesdossier ontbrekende stukken door de griffie - op verzoek van een behandelend raadsheer of gerechtsjurist - bij de beide advocaten worden opgevraagd. Door mr. Van Riel is in zijn pleitaantekeningen ook verklaard dat hij deze bestaande praktijk kent. In het onderhavige geval is het kennelijk niet zo gegaan. Het gaat hier naar het oordeel van de wrakingskamer over een te betreuren, door de griffie gemaakte organisatorische vergissing.
2.7
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit vermoeden lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Zodanige uitzonderlijke omstandigheden zijn door verzoekers niet aangedragen. Het enkele feit dat er door de griffie wel met mr. Nome en niet met mr. Van Riel contact is geweest over in het procesdossier ontbrekende stukken is geen uitzonderlijke omstandigheid. Weliswaar valt organisatorisch handelen, zoals het contact opnemen met advocaten als hiervoor omschreven onder de verantwoordelijkheid van de zittingscombinatie, en is een vergissing (of fout) zoals hiervoor omschreven uitzonderlijk, maar niet zodanig dat daaraan de conclusie kan, laat staan moet worden verbonden dat mrs. Lieber, Prakke-Nieuwenhuizen en van der Bel een vooringenomenheid koesteren jegens verzoekers, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt temeer nu mr. Van Riel in zijn spreeknotities het volgende opmerkt: ‘
Misschien wel relevanter is dat zowel mijn cliënten als ikzelf geen enkele aanleiding hebben om te veronderstellen dat er meer in de contacten tussen de griffie en mr. Nome is besproken dan enkel het opvragen van ontbrekende stukken. Dit heb ik zo gesteld ter zitting en later herhaald per brief d.d. 19 januari jl. Ik wil ook graag geloven dat dit niet gebeurd is’.
2.8
Het vorenstaande leidt ertoe dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking zal afwijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof, beslissende op het verzoek tot wraking:
wijst het verzoek tot wraking van mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.J. van der Bel af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.B. de Groot, voorzitter, G. Mintjes en R.F.C. Spek, en is in tegenwoordigheid van de griffier door mr. J.B. de Groot in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.