ECLI:NL:GHARL:2022:2880

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
21-002484-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens hennepbezit, wapenbezit en witwassen met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, het voorhanden hebben van een ruimte bestemd voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet, wapenbezit en het witwassen van geld en een auto. De verdachte had op 15 maart 2016 in een pand een hoeveelheid van ongeveer 31,896 kilogram hennep en een vuurwapen met munitie. Daarnaast had hij contante stortingen gedaan op zijn bankrekening, waarvan het hof oordeelde dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de redelijke termijn van de procedure geschonden geacht en heeft de straf daarop aangepast. De verdachte heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van de gestorte bedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral gezien de betrokkenheid van kinderen in de woning waar de strafbare feiten plaatsvonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002484-18
Uitspraak d.d.: 13 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 april 2018 met parketnummer 18-950026-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.S. van der Biezen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 10 april 2018 verdachte ter zake van de onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft verdachte van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijgesproken.
Tegen dit vonnis is door de verdediging beperkt hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat in hoger beroep slechts de onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten aan de orde zijn.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand aan de [adres] ) een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 31,896 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op of omstreeks 15 maart 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een ruimte aan de [adres] bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van 3a van die wet, voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die ruimte bestemd was tot, althans gebruikt werd voor het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, immers was voornoemde ruimte voorzien van allerlei faciliteiten voor het drogen, snijden en verpakken van hennep;
4.
hij op of omstreeks 15 maart 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Ekol), en/of munitie van categorie III, te weten centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 maart 2016, te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte:
- een of meer contant gestort(e) geldbedrag(en), te weten (in totaal ongeveer) 139.085,00 euro en/of
- een BMW Alpina ( [kenteken] )
verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, althans van dat geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, al dan niet van het plegen van (het) voormelde strafbare feit(en), een gewoonte gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte heeft noch van de aangetroffen 31,896 kilo hennep, noch van het wapen in de woning aan de [adres] wetenschap gehad, omdat hij niet woonachtig was op voornoemd adres. Zo zijn er in de woning geen persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen. Verdachte kwam af en toe langs bij zijn (toenmalige) vriendin, [getuige] , die huurster was van de woning. Nu door [getuige] is verklaard dat de aangetroffen hennep aan een ander, genaamd [naam 1] , toebehoorde en er in de woning DNA-materiaal van derden is aangetroffen, is niet uitgesloten dat [getuige] de zolder ter beschikking heeft gesteld aan deze [naam 1] .
Met betrekking tot het tenlastegelegde witwassen heeft de raadsman aangevoerd dat, nu verdachte met onderbouwing van overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij legale bronnen van inkomsten had, of wel door het Openbaar Ministerie nader onderzoek dient te worden verricht, of wel verdachte vanwege gerede twijfel dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte woonachtig was in de woning aan de [adres] . Blijkens de tussen verdachte en verhuurder [naam verhuurder] gesloten huurovereenkomst van 28 februari 2014 - welke huurovereenkomst door verdachte niet wordt betwist - was verdachte per 1 februari 2014 huurder van de woning aan de [adres] . Tevens wijzen verschillende getuigen verdachte aan als (hoofd)bewoner. Zo heeft verhuurder [naam verhuurder] verklaard dat verdachte samen met een vrouw en kind in de woning woont. Ook is door de (toenmalige) vriendin van verdachte, [getuige] , verklaard dat zij bij verdachte is ingetrokken en heeft zij expliciet verklaard dat er naast verdachte, zij en twee kinderen, geen andere personen in de woning verblijven. Dat uit het dossier niet blijkt van het aantreffen van persoonlijke spullen van verdachte in voornoemde woning, doet aan het voorgaande niet af, nu dergelijke goederen tijdens een doorzoeking niet in beslag worden genomen en van het aantreffen van dergelijke goederen doorgaans geen melding wordt gemaakt.
Onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in een klein kamertje, grenzend aan de slaapkamer van verdachte en [getuige] , een grote hoeveelheid hennep is aangetroffen, te weten 31,896 kilo. Voorts blijkt dat op deze kamer tevens een monitor stond van de beveiligingscamera’s die in en om de woning hingen en dat er droge hennep ingepakt en geseald kon worden. Verder zijn er op de zolder van de woning goederen aangetroffen waarmee op grote schaal natte hennep kon worden gedroogd en verwerkt.
Het hof is van oordeel, met inachtneming van het hiervoor overwogene, dat bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de 31,896 kilo hennep en dat deze hennep zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Daarbij heeft het hof tevens acht geslagen op de verklaring die verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, waaruit blijkt dat verdachte wist dat er hennep in de woning aan de [adres] aanwezig was en dat deze hennep, naar zijn zeggen, bestemd was voor de productie van CBD-olie. Dat verdachte wist dat er hennep in de woning aanwezig was, maar dat hij niet precies wist hoeveel, heeft hij op de terechtzitting van het hof herhaald. Verdachte heeft voorts verklaard dat niet hij, maar anderen zich bezighielden met de productie van deze olie, en dat ze bij hem de ruimte hadden om de olie te maken. Daaruit leidt het hof af dat verdachte wist dat de zolder van de woning bestemd was tot het plegen van strafbare feiten in de zin van de Opiumwet. Door de verdediging is aangevoerd dat, mede gelet op de verklaring van [getuige] en het in de woning aangetroffen DNA-materiaal van derden, niet is uitgesloten dat de hennep aan ene [naam 1] toebehoort en [getuige] de zolder aan laatstgenoemde ter beschikking heeft gesteld. Het hof overweegt dat, nu verdachte heeft verklaard dat anderen de bewerking van hennep en productie van CBD-olie voor hun rekening namen, niet is uitgesloten dat deze [naam 1] daarbij betrokken is geweest. Dit doet niet af aan de omstandigheid dat het verdachte was die de ruimte bestemd tot het plegen van strafbare feiten voorhanden heeft gehad, zoals aan hem is ten laste gelegd. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Onder 4 tenlastegelegde feit
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat in de door verdachte en zijn toenmalige partner in gebruik zijnde slaapkamer van de woning aan de [adres] onder het matras van hun bed een doorgeladen vuurwapen met volle patroonhouder is aangetroffen en in de aanliggende badkamer een doosje met munitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niets afwist van het wapen en dat hij bij de reclassering andersluidend heeft verklaard ter bescherming van de kinderen van [getuige] tegen een eventuele uithuisplaatsing. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk, nu verdachte woonachtig was in voornoemde woning, wetenschap had van de hennep in de woning en de zolder ter beschikking heeft gesteld voor het bewerken van de hennep. Voornoemde omstandigheden maken naar het oordeel van het hof dat, het belang bij bescherming door middel van een vuurwapen bij verdachte lag en dat, mede gelet op de plaats waar het wapen is aangetroffen, verdachte wetenschap had van het wapen en hier beschikkingsmacht over had.
Onder 5 tenlastegelegde feit
Nadat door de officier van justitie een vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering was afgegeven, is door de politie nader onderzoek gedaan naar de financiële gegevens van verdachte. Daaruit is naar voren gekomen dat verdachte weinig tot geen vaste inkomsten uit loon of een uitkering ontvangt en dat via de bankrekening vooral vaste lasten worden betaald, maar dat er nauwelijks uitgaven voor boodschappen en/of huishoudelijke zaken worden gedaan. Voorts blijkt dat verdachte in de jaren 2014, 2015 en de eerste 11 weken van het jaar 2016 voor een totaalbedrag van € 139.085,- aan contante stortingen op eigen rekening heeft verricht. Ook blijkt verdachte een BMW Alpina (met kenteken [kenteken] ) op zijn naam te hebben staan. Naar aanleiding daarvan wordt de woning van verdachte doorzocht en worden er onder meer een grote hoeveelheid hennep aangetroffen, evenals voorwerpen en materialen geschikt voor het bewerken van hennep en een vuurwapen met munitie.
Op grond hiervan acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat in beginsel de genoemde geldbedragen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Van verdachte mag vervolgens worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de gestorte geldbedragen.
Verdachte heeft verklaard dat de gestorte contante geldbedragen voornamelijk afkomstig waren uit cash-handel en dat hij bij voorkeur met contant geld werkt, omdat hem dat zo is geleerd en omdat hij niet van banken houdt. Verdachte stortte alleen geld om rekeningen te kunnen betalen. Van de cash-handel werd door verdachte niet tot nauwelijks administratie bijgehouden. Vaak was dat er ook bijna niet volgens verdachte, zoals bij de hierna genoemde autohandel, waarbij hij enkel een vrijwaringsbewijs ontving. Over zijn inkomstenbronnen heeft verdachte meerdere uiteenlopende verklaringen afgelegd. Zo heeft verdachte bij de politie verklaard inkomsten te hebben uit zijn koeriersbedrijf, opruimwerkzaamheden op bouwplaatsen en uit werkzaamheden als zzp’er in de witgoedhandel. Ook heeft verdachte verklaard inkomsten te hebben uit een schadeloosstelling van een verzekeringsmaatschappij naar aanleiding van een auto-ongeval. Laatstgenoemde inkomsten zijn door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg onderbouwd met een bankafschrift. Verdachte heeft in eerste aanleg ook verklaard inkomsten te hebben uit zijn handel in graafmachines en handel in auto’s in onder meer Oost-Europa. Ter terechtzitting in hoger beroep is door verdachte verklaard dat hij tevens inkomsten heeft uit een met [naam 2] afgesloten lening.
Door de verdediging is ter onderbouwing van verdachtes verklaring(en) omtrent zijn inkomstenbronnen voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een aantal stukken overgelegd, waaronder een door [naam 2] opgestelde leenovereenkomst, een overzicht van inkomsten / verklaringen van verdachte, een overzicht van handelsgeld van de autoverkoop / inkomstenverklaring, meerdere uittreksels van het RDW en meerdere facturen, van onder meer [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en een aantal bankafschriften.
Het hof constateert dat verdachte wisselend heeft verklaard omtrent zijn inkomstenbronnen en daarbij slechts op hoofdlijnen heeft verklaard omtrent de herkomst van de door hem contant gestorte geldbedragen zonder daarbij concreet te zijn. Pas in hoger beroep zijn door de verdediging stukken overgelegd ter onderbouwing van (een gedeelte van) verdachtes verklaring(en). Voor wat betreft de gestelde en overgelegde leenovereenkomst ter hoogte van € 28.000,- is het hof van dat oordeel dat deze als bron van inkomsten voldoende aannemelijk is geworden. Voor wat betreft de overige overgelegde stukken, heeft te gelden dat daarin slechts wordt gerefereerd aan de door verdachte genoemde autohandel als bron van inkomsten. Het hof stelt vast dat in het door de (huidige) vriendin van verdachte opgestelde overzicht voorts uitsluitend bedragen staan die zien op de verkoopopbrengst van auto’s die kennelijk op naam van verdachte hebben gestaan. Voornoemd overzicht vermeldt echter niet de inkoopbedragen van de auto’s en komt slechts ten dele overeen met de (schaarse) facturen dan wel bankafschriften die tevens ter onderbouwing zijn overgelegd, terwijl uit laatstgenoemde stukken voorts blijkt van verlies dan wel een minder rooskleurig winstbedrag dan door de verdediging is gesteld. Daar komt bij dat ook in hoger beroep door de verdediging niet een concreet eindbedrag aan inkomsten is gesteld. Het hof is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat de door de verdediging gestelde structurele bron van inkomsten niet kan gelden als concrete en verifieerbare informatie die de verplichting voor het Openbaar Ministerie tot nader onderzoek zou kunnen rechtvaardigen.
Het hof volgt zodoende de rechtbank in de stelling dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de op zijn bankrekening gestorte bedragen, ter hoogte van: € 139.085,00. Wel acht het hof, met de rechtbank, dat voor een totaalbedrag van € 60.777,55 aannemelijk is dat verdachte heeft beschikt over legale inkomsten, zodat dit bedrag op het totaal van de gestorte bedragen in mindering moet worden gebracht. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 28.000 (betreffende de aannemelijk geachte lening van [naam 2] ). Daarmee komt het bedrag waarvoor geen concrete en verifieerbare legale herkomst is gegeven op € 50.307,45.
Ten aanzien van de BMW Alpina met kenteken [kenteken] overweegt het hof het volgende. Met betrekking tot deze auto is door verdachte een constructie toegepast waarbij hij deze dure auto, die reeds eerder door hem was aangeschaft zonder dat aannemelijk is dat hij dat met legaal verworven geld heeft gedaan, heeft ondergebracht in een financieringsconstructie waarbij de auto op een zeer korte termijn op papier enkele malen van eigenaar is gewisseld, als gevolg waarvan een ander (tijdelijk) eigenaar van deze auto werd alvorens deze door verdachte (met behulp van financiering) (opnieuw) werd aangeschaft en in zijn eigendom kwam. Aldus heeft ten aanzien van deze auto te gelden, dat deze is omgezet terwijl verdachte wist dat die auto middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de gestorte contante geldbedragen en de BMW Alpina - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
De omvang en hoeveelheid van de gestorte contante geldbedragen en de substantiële periode waarin de stortingen hebben plaatsgevonden, leiden ertoe dat het hof bewezen acht dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 maart 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad in het pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 31,896 kilogram hennep, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 15 maart 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een ruimte aan de [adres] , bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die ruimte bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, immers was voornoemde ruimte voorzien van allerlei faciliteiten voor het drogen, snijden en verpakken van hennep;
4.
hij op 15 maart 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ekol), en munitie van categorie III, te weten centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 maart 2016, te [plaats] , gemeente [gemeente] , van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte:
- contant gestorte geldbedragen, te weten in totaal € 50.307,45 en
- een BMW Alpina ( [kenteken] )
verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het onder 5 bewezenverklaarde (contant gestorte geldbedragen)

Het hof acht aannemelijk dat verdachte de bewezenverklaarde hoeveelheid contant geld, tot een bedrag van € 50.307,45, onmiddellijk uit eigen misdrijf heeft verworven. Verdachte heeft met dit geld geen witwashandelingen verricht nu dit geld enkel aanwezig was op zijn rekening.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat indien vaststaat dat het enkele verwerven en/of voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf terwijl de handelingen van verdachte niet hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. In een dergelijk geval moet ontslag van alle rechtsvervolging het gevolg zijn.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde hoeveelheid geld acht het hof slechts aannemelijk dat verdachte dit geld heeft verworven uit door hem zelf begane misdrijven en dat hij die hoeveelheid geld voorhanden heeft gehad door het geld op zijn bankrekening te storten. Dit betekent dat het bewezenverklaarde voorhanden hebben of verwerven van genoemde geldbedragen niet als witwassen kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van dat onderdeel van het onder 5 bewezenverklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
ruimten voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op (ten aanzien van de BMW Alpina):
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hennep, het voorhanden hebben van een ruimte waarvan hij weet dat daarin in de Opiumwet strafbaar gestelde handelingen worden verricht, het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en bijbehorende scherpe munitie en het witwassen van een auto. Verdachte heeft er met zijn handelen aan bijgedragen dat de verslavingsproblematiek en alle met de hennephandel gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand worden gehouden. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt voorts grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Daar komt bij dat verdachte het doorgeladen vuurwapen en scherpe munitie voorhanden had in een woning waar ook twee kinderen woonden. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 februari 2022, waaruit volgt dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft bij de straftoemeting verder in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waaruit volgt dat bij fraude (zoals witwassen) met een benadelingsbedrag tot € 125.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden, dan wel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf uitgangspunt is. Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep van meer dan vijfentwintig kilo geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Het aanwezig hebben van een vuurwapen van de categorie III in een woning wordt in beginsel afgedaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Het hof stelt vast dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is geschonden. Verdachte heeft op 12 april 2018 hoger beroep ingesteld en de behandeling van de zaak is op 13 april 2022 afgerond. Het hof zal - overeenkomstige vaste jurisprudentie - bij de bepaling van de toe te passen strafkorting handelen naar bevind van zaken, aangezien de redelijke termijn met meer dan 12 maanden is geschonden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Hierbij is voornoemd procesverloop verdisconteerd, in die zin dat het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 5 bewezenverklaarde, voor zover het betreft de contant gestorte geldbedragen,
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 13 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.