ECLI:NL:GHARL:2022:2809

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21-003686-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de bewijsvoering van het openbaar ministerie overtuigend achtte. Het hof oordeelde dat de verdachte op 15 april 2021 in Montfoort opzettelijk cocaïne had verkocht en aanwezig had gehad. De verdachte had ingestemd met de doorzoeking van zijn voertuig, waaruit de drugs werden aangetroffen. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de drugs in zijn voertuig en dat hij de wet had overtreden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en de in beslag genomen goederen werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003686-21
Uitspraak d.d.: 12 april 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 augustus 2021 met parketnummer 16-102437-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 14 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Montfoort, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid (in ieder geval ongeveer 29,25 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.hij op of omstreeks 15 april 2021 te Montfoort, in elk geval in het Arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, gelet op de bewijsmiddelen zoals opgesomd in de appelschriftuur van de officier van justitie van 16 augustus 2021, en het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2021. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat verdachte volgens de informatie van [werkgever] in april 2021 niet voor hen heeft gewerkt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de politierechter terecht het verweer van de verdediging ten aanzien van de doorzoeking van de personenauto van de verdachte heeft verworpen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2021. In dat proces-verbaal is het verzoek van verbalisant [verbalisant 1] om het voertuig te doorzoeken uiteengezet, waarbij de verbalisant verdachte onder meer heeft gewezen op de eventuele gevolgen van de doorzoeking. Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte met deze doorzoeking heeft ingestemd. Er is geen reden voor twijfel aan het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. De verklaring van verdachte dat hij enkel toestemming zou hebben gegeven voor het openen van de kofferbak vindt dan ook geen steun in de bewijsmiddelen. Het enkele feit dat in het verhoor bij de politie alleen is gesproken over de kofferbak is daarvoor onvoldoende. Verdachte verklaart daarnaast dat hij geen toestemming gegeven zou hebben als hij geweten had van de aanwezigheid van drugs. Deze verklaring kan volgens de advocaat-generaal terzijde worden geschoven, aangezien verdachte gedacht kan hebben dat de drugs goed verstopt waren in de auto.
Verder zijn de feiten en omstandigheden van belang, zoals onder meer het gepaste geld dat wordt aangetroffen, de telefoons die steeds overgaan en door verdachte niet worden beantwoord en het niet noemen van de naam van de vriendin naar wie hij onderweg zou zijn. De verbalisant treft bij het doorzoeken van het voertuig vervolgens verborgen ruimtes aan, waarin drugs liggen. Bij het onderzoek van de telefoon worden tot slot berichten aangetroffen die duiden op het dealen van verdovende middelen. Dit gehele beeld past bij het dealen van drugs tijdens de toen geldende avondklok. Verdachte had stukken kunnen overleggen die aantonen dat hij op die dag aan het werk was, maar heeft dit niet gedaan. Het enkel overleggen van oproepingen van [werkgever] om werk te verrichten, is onvoldoende, zoals ook blijkt uit het aanvullende proces-verbaal waarin wordt aangegeven namens [werkgever] dat verdachte in april 2021 niet voor hen gewerkt heeft.. Dat verdachte in het bezit was van een door hemzelf ingevulde verklaring voor het op straat aanwezig mogen zijn tijdens de avondklok, doet hier niets aan af, aldus de advocaat-generaal.
Ten aanzien van de wetenschap van aanwezigheid van drugs in de auto stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs in zijn voertuig. De personenauto staat op naam van de verdachte en hij heeft verklaard als enige gebruik te maken van het voertuig. Bovendien zijn er niet alleen op drughandel wijzende ontvangen berichten aangetroffen op de telefoon, maar ook verstuurde berichten. Er is niets dat wijst op de betrokkenheid van een ander die verdachte in problemen heeft gebracht. Het verweer dat verdachte geen beschikkingsmacht of opzet had op de aanwezigheid van de drugs wordt dan ook weerlegd door de bewijsmiddelen. Ten aanzien van feit 2 is het evident dat verdachte de drugs aanwezig had in het voertuig.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de doorzoeking van het voertuig van de verdachte onrechtmatig is geschied. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in het voertuig.
In het bijzonder heeft de verdediging erop gewezen dat de verbalisanten verschillend verklaren over hetgeen met verdachte is besproken voor de doorzoeking van de personenauto. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2021 blijkt dat verbalisant duidelijk aangeeft dat zijn collega vroeg of de kofferbak van het voertuig kon worden opengemaakt waarna verdachte de kofferbak openmaakt. Deze lezing sluit aan bij wat verdachte hierover heeft verklaard bij het verhoor bij de politie. De politierechter is hier ten onrechte aan voorbij gegaan, terwijl tijdens het verhoor van verdachte bij de politie er ook van werd uitgegaan dat gevraagd is naar het openmaken van de kofferbak. De andere verbalisant komt met een wezenlijk ander verhaal, namelijk dat het verzoek om doorzoeking en de mogelijke gevolgen daarvan expliciet met verdachte zijn besproken. Het is vreemd dat haar collega dit niet heeft meegekregen. Er is volgende de verdediging geen sprake van toestemming voor de doorzoeking van het voertuig, wat maakt dat deze onrechtmatig is geschied. Om een signaal af te gegeven zou de daarbij aangetroffen cocaïne dan ook moeten worden uitgesloten van het bewijs, wat maakt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De verdediging doet een voorwaardelijk verzoek om de verbalisanten te horen, mocht het hof niet komen tot vrijspraak. Het horen van de verbalisanten is van belang nu de rechtmatigheid van de doorzoeking door de verdediging gemotiveerd wordt betwist. Het is van belang om duidelijkheid te verschaffen over hetgeen met verdachte is besproken. Er is dan ook sprake van noodzaak om de verbalisanten als getuigen te horen.
Mocht het hof menen dat sprake is van een rechtmatige doorzoeking, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van drugs. Verdachte ontkent dit en heeft aangegeven dat hij gewerkt had en onderweg was naar zijn vriendin. De discrepanties in zijn verklaringen hebben te maken met zijn nervositeit. Verdachte heeft tevens op een later moment de oproepingen van zijn werk overlegd. Het kan derhalve niet worden uitgesloten dat verdachte inderdaad heeft gewerkt die dag. Daarnaast lagen de drugs niet in zijn zicht. Verdachte bevond zich destijds in een moeilijke positie en ging misschien om met verkeerde mensen. Hij had dan ook beter niet zijn auto kunnen uitlenen. Echter, niet is gebleken dat verdachte wist dat de drugs in de auto lagen en hij gaf wel toestemming voor het openen van de kofferbak. De aangetroffen telefoon heeft verdachte bij zich gestoken, omdat deze rondslingerde in de auto. Verdachte had geen wetenschap van de drugs en dient dan ook te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feiten en omstandigheden
Op donderdag 15 april 2021, omstreeks 01:35 uur, rijden verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] over de C.H. Letschertweg in Utrecht. Zij zien een voertuig rijden en besluiten het voertuig te volgen en de bestuurder te controleren ter handhaving van de geldende avondklok. De verbalisanten zien dat de bestuurder meermaals slingerend over de weg rijdt en harder rijdt dan de toegestane snelheid van zeventig kilometer per uur. De verbalisanten geven vervolgens het voertuig een stopteken ter controle van de avondklok en de Wegenverkeerswet 1994 en zien dat de bestuurder het voertuig stilzet bij het Shell tankstation gelegen aan de Heeswijk te Montfoort.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de bestuurder op het bezit van een geldig Nederlands rijbewijs gecontroleerd. Zij ziet dat de bestuurder, die tevens eigenaar van de auto is, zich legitimeert middels een geldig Nederlands paspoort. De bestuurder is: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] . Verdachte antwoordt op de vraag naar de reden van zijn aanwezigheid in Montfoort dat hij heeft gewerkt op de Lage Weide en onderweg was naar zijn vriendin die in Montfoort woont. Als de verbalisant vraagt waar de vriendin woont en wat haar naam is, geeft verdachte geen antwoord en zegt: "Ik heb geen idee hoe die straat heet. Ik rij er altijd gewoon heen. Ik kan het zo laten zien hoor. Haar naam? Is dat belangrijk dan? Dat is toch niet belangrijk? Je controleert mij nu toch?" Ten tijde van dit korte gesprek hoort de verbalisant dat er twee telefoons steeds overgaan. De verbalisant biedt de gelegenheid op te nemen, maar dit doet verdachte niet.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft vervolgens aan verdachte gevraagd of zij in zijn voertuig mocht zoeken naar de aanwezigheid van verboden goederen, waarbij zij uitlegt dat zij daarbij onder andere doelt op drugs, wapens en grote hoeveelheden geld en dat verdachte strafbaar zou zijn op het moment dat zij strafbare goederen zou aantreffen. Verdachte zegt tegen de verbalisant dat hij dit geen enkel probleem vindt. Hierop vraagt de verbalisant hem de kofferbak te openen en daarna naast verbalisant [verbalisant 2] te gaan staan. Dit doet verdachte.
Vervolgens opent de verbalisant het portier van de bijrijderszijde en ziet dat het bedieningspaneel van het raam enkele millimeters omhoog staat. Om te controleren of het bedieningspaneel daadwerkelijk los zit, pakt de verbalisant het vast. Zij kan het paneel zowel zijdelings als opwaarts bewegen, waarbij bij de laatste opwaartse beweging een ruimte zichtbaar wordt. De verbalisant ziet direct een doorzichtig zakje met daarin diverse witte envelopjes, die zij uit het portier haalt. In de ruimte onder het bedieningspaneel treft de verbalisant nog een vergelijkbaar doorzichtig plastic zakje aan met witte envelopjes. De verbalisant ziet vervolgens dat er een lade onder de bijrijdersstoel aanwezig is, waarin papieren liggen en een zwart lederen etuitje. De verbalisant opent het etuitje en treft meerdere witte envelopjes aan. Verbalisant [verbalisant 2] bevindt zich tijdens de controle van de bestuurder door verbalisant [verbalisant 1] aan de andere zijde van het voertuig. Tijdens de doorzoeking van het voertuig staat verbalisant [verbalisant 2] met verdachte achter het voertuig.
Nadat verbalisant [verbalisant 1] de verdovende middelen aantreft, geeft zij verbalisant [verbalisant 2] haar bevindingen door en houden zij verdachte aan ter zake van overtreding van artikel 2B en artikel 2C van de Opiumwet. Bij de fouillering van verdachte worden er twee mobiele telefoons, een IPhone en een Nokia, en een contant geldbedrag van € 100,- (4 keer een biljet van € 5,- en 8 keer een biljet van € 10,-) aangetroffen. Verbalisanten hebben in totaal 55 ponypacks, onder goednummer [goednummer 1] en [goednummer 2] , in beslag genomen. Daarnaast zijn de personenauto, het contante geld en de telefoons in beslag genomen. Uit de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 19 april 2021 is gebleken dat de onderzochte ponypacks cocaïne bevatten, vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Onrechtmatigheid van de doorzoeking van de auto
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de personenauto van verdachte onrechtmatig is doorzocht, nu niet is gebleken dat verdachte expliciet toestemming voor de doorzoeking heeft verleend en dat als gevolg daarvan de aangetroffen cocaïne moet worden uitgesloten van het bewijs. Indien het hof de doorzoeking rechtmatig acht, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om de verbalisanten te horen als getuigen.
Het hof overweegt als volgt. De verdediging heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de verbalisanten van elkaar verschillen en dat verdachte enkel toestemming heeft verleend voor het openmaken van de kofferbak. Dit zou tevens aansluiten bij het verhoor van verdachte bij de politie. Het hof gaat aan dit verweer voorbij.
Uit de processen-verbaal blijkt dat verbalisant [verbalisant 2] zich op het moment van controle en doorzoeking van het voertuig op enige afstand van zijn collega en verdachte aan de andere zijde van het voertuig bevond. Verbalisant [verbalisant 2] heeft hierdoor slechts gedeeltelijk gehoord wat er aan verdachte is gevraagd door zijn collega, namelijk of zij de kofferbak mocht openmaken. Hetgeen hij hierover heeft verklaard, sluit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] niet uit, maar sluit hier juist op aan. Daarnaast ziet het hof geen reden om te twijfelen aan een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, waarin verdachte ook is gewezen op de mogelijke gevolgen van de doorzoeking van het voertuig. Nu voor de doorzoeking toestemming is gegeven acht het hof deze rechtmatig, en ziet geen noodzaak om de verbalisanten te horen en wijst het voorwaardelijke verzoek daartoe af.
Wetenschap aanwezigheid drugs en het geschetste alternatieve scenario
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs.
Het hof volgt de stelling van de verdediging niet en overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat het, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, niet anders kan dan dat verdachte heeft geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn voertuig. Verdachte reed op 15 april 2021 alleen in zijn eigen voertuig. De stelling dat hij voornoemde verdovende middelen niet heeft gezien en dat hij er niet van wist acht het hof ongeloofwaardig mede gelet op het feit dat verdachte steeds werd gebeld op zijn beide telefoons waarin later berichten zijn aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen. Dat de verdovende middelen mogelijk door een andere gebruiker van het voertuig zijn achtergelaten terwijl verdachte aan het werk zou zijn geweest acht het hof, gelet op de waarde van de verdovende middelen en de verklaring van [werkgever] dat verdachte in de maand april 2021 niet voor of namens hen heeft gewerkt, eveneens ongeloofwaardig. De verdediging heeft dat scenario op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van zowel feit 1 als feit 2.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode 14 april 2021 tot en met 15 april 2021 te Montfoort, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd, een hoeveelheid (in ieder geval ongeveer 29,25 gram),
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks15 april 2021 te Montfoort, in elk geval in het Arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29,25 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf, nu verdachte first offender is.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft harddrugs verkocht en aanwezig gehad, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Het hof is van oordeel dat als reactie op feiten als de onderhavige in beginsel een taakstraf passend en geboden is. Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor het bewezenverklaarde, te weten een taakstraf van 100 uren bij een hoeveelheid van 10 tot 50 gram harddrugs.
het hof heeft geconstateerd dat blijkens het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 22 februari 2022 verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Alles overwegende en om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, acht het hof een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf van de hierna aan te geven duur passend en geboden.

Beslag

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft verbeurdverklaring gevorderd van de personenauto, de bijbehorende sleutels en de Nokia telefoon. Daarnaast heeft zij onttrekking van het verkeer van de inbeslaggenomen cocaïne gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, gelet op de leeftijd en de situatie van verdachte, de personenauto niet verbeurd te verklaren. Mocht de personenauto wel verbeurd worden verklaard, dan dient hiermee in de strafoplegging rekening te worden gehouden. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een verbeurdverklaring van het geldbedrag niet in het verschiet ligt, mocht het dealen van drugs niet bewezen worden verklaard.
Oordeel van het hof
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een personenauto (grijs, merk: Toyota Yaris), de autosleutels (behorend bij de Toyota Yaris), een geldbedrag van € 100,- en een telefoontoestel (zwart, merk: Nokia) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het hof van oordeel is dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde onder 1 en 2 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom verbeurd worden verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen cocaïne, die nog niet is teruggegeven, behoort aan de verdachte toe. Het is bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 1 en 2 begane misdrijf aangetroffen. De cocaïne zal worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
personenauto (grijs, merk: Toyota Yaris,); autosleutels (behorend bij de Toyota Yaris); geldbedrag van € 100,-; telefoontoestel (zwart, merk: Nokia).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de cocaïne.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier,
en op 12 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 april 2022.
Tegenwoordig:
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. Y.A. Hoekstra, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.