ECLI:NL:GHARL:2022:2767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.285.493
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfrecht en verdeling van nalatenschap met betrekking tot gebruiksvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] en andere erfgenamen van de overleden [de moeder]. De zaak betreft de verdeling van de nalatenschap van de moeder, die in gemeenschap van goederen was getrouwd met de vader, die ook in 2016 is overleden. De erfgenamen zijn [geïntimeerde], [appellant], [kind1], [kind2], [kind3] en [kind4]. De rechtbank heeft in een eerder vonnis bepaald dat [appellant] een gebruiksvergoeding van € 23.800,- per jaar aan de nalatenschap moet betalen voor het gebruik van een perceel waarop hij woont. [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij vraagt om de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en een nadere verdeling van de nalatenschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen na een zitting in 2019 overeenstemming hebben bereikt over verschillende punten, maar dat er geen overeenstemming was over de gebruiksvergoeding. [appellant] stelt dat hij geen gebruiksvergoeding verschuldigd is, omdat hij al sinds de jaren '80 op het perceel woont en er afspraken zijn gemaakt over het gebruik van het terrein. Het hof oordeelt dat de gebruiksvergoeding die door de rechtbank is vastgesteld redelijk is, en dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen dat de afspraken ongeldig zijn of dat hij benadeeld is in de verdeling van de nalatenschap.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De kosten tussen [appellant] en [geïntimeerde] worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 12 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.493
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, NL18.23319)
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering van [geïntimeerde] , eiser van een tegenvordering ingesteld tegen [geïntimeerde] ,
hierna: ‘ [appellant] ’,
advocaat: mr. A.A. Bart,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres van de vordering, verweerster op de tegenvorderingen van [kind1] , [appellant] en [kind2] ,
hierna: ‘ [geïntimeerde] ’,
advocaat: mr. L.L.A. Cox,
en
[kind1],
wonende te [woonplaats3] ,
hierna: [kind1] ,
in eerste aanleg verweerder op de vordering, eiser van een tegenvordering ingesteld tegen alle andere partijen,
advocaat: mr. M.A. van Dijk-Overmars te Montfort,
[kind2],
wonende te [woonplaats4] ,
hierna: [kind2] ,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering van [geïntimeerde] en de tegenvordering van [kind1] , eiser van een tegenvordering ingesteld tegen [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,
[naam1] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[de vader],
wonende te [woonplaats5] ,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering van [geïntimeerde] en de tegenvordering van [kind1] ,
hierna: [kind3] ,
niet verschenen,
[kind4],
wonende te [woonplaats2] ,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering van [geïntimeerde] en de tegenvordering van [kind1] ,
hierna: [kind4] ,
niet verschenen,
[naam2],
wonende te [woonplaats2] ,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering van [geïntimeerde] en de tegenvordering van [kind1] ,
hierna: [naam2] ,
niet verschenen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 december 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 17 februari 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij akte is verleend van de door mr. Bart bij journaalbericht van 25 januari 2021 ingediende producties 1X tot en met XXXX en productie 2 en de door mr. Cox bij journaalbericht van 22 januari 2021 ingediende producties 1 en 2;
- het journaalbericht van mr Bart van 12 maart 2021 met daarbij de exploten van oproeping van [kind1] , [kind4] , [naam2] , [kind2] , de besloten vennootschap De Dijk Bewindvoering B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de onder bewindgestelde [kind3] , d.d. 1 maart 2021 en van betekening van 30 maart 2021;
- de memorie van grieven en wijziging eis in reconventie van [appellant] ;
- de memorie van antwoord/conclusie van antwoord in reconventie tevens inhoudende voorwaardelijke/subsidiaire eiswijziging van [geïntimeerde] ;
- de memorie van antwoord van [kind1] .
1.3
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde] , [appellant] , [kind3] , [kind1] , [kind2] , [naam2] en [kind4] zijn de erfgenamen van [de moeder] (moeder), overleden [in] 2016. Zij was in gemeenschap van goederen getrouwd met [de vader] (vader) die voor haar is overleden, [in] 2016. Hij had niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt en heeft zijn zes kinderen ( [geïntimeerde] , [appellant] , [kind3] , [kind1] , [kind2] en [kind4] ) en moeder als zijn erfgenamen achtergelaten. Op zijn nalatenschap is de wettelijke verdeling van artikel 4:13 BW van toepassing. In de nalatenschap van moeder zijn partijen ieder voor 1/7e deel gerechtigd. Moeder heeft op 27 september 2016 bij testament bepaald dat aan [naam2] (die door haar en de vader is opgevoed als ware hij hun eigen kind) een legaat toekomt ter hoogte van een kindsdeel
3.2
Tot de nalatenschap van moeder behoort het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie K nummer 967, aan de [adres] , [woonplaats1] (hierna: het perceel). [appellant] woont samen met zijn echtgenote in een stacaravan (woonwagen) op het perceel.
3.3
Over de afwikkeling van de nalatenschappen van vader en moeder zijn tussen partijen geschillen ontstaan. De vorderingen van [geïntimeerde] en de tegenvorderingen van [kind1] en [kind2] in eerste aanleg strekken direct of indirect tot verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder. De vorderingen van [appellant] strekken ertoe voor recht te verklaren dat hij eigenaar is geworden van het perceel en alle overige erven te veroordelen mee te werken aan de nakoming van de koopovereenkomst van 28 augustus 2016 tussen moeder en [appellant] . [appellant] heeft deze tegenvordering alleen ingesteld tegen [geïntimeerde] , niet tegen de andere erfgenamen.
3.4
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis vastgesteld dat partijen na de zitting van 7 november 2019 op een aantal punten overeenstemming hebben bereikt, zoals weergegeven in het vonnis van 29 januari 2020 onder 4.3. De rechtbank heeft hen tot nakoming van die afspraken veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling aan de nalatenschap van moeder van een gebruiksvergoeding bepaald op € 23.800,- per jaar vanaf 3 oktober 2016 tot uiterlijk veertien dagen voordat het perceel [adres] te [woonplaats1] aan een derde zal worden geleverd. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts zijn de kosten van de procedure gecompenseerd zodanig dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Het vonnis is op 24 juni 2020 aan [appellant] betekend.
3.5
In kort geding heeft [kind1] gevorderd haar te machtigen om mede namens [appellant] het perceel te verkopen en [appellant] te veroordelen tot medewerking. In het kort geding zijn alle erfgenamen (ook voor zover ze niet procedureel zijn verschenen) ter zitting bij de voorzieningenrechter aanwezig geweest. [kind1] , [kind4] , [geïntimeerde] , [kind3] , [kind2] en [naam2] hebben verklaard dat de afspraken over de verkoop van het perceel destijds met instemming van alle erfgenamen (ook de niet in de procedure verschenen erfgenamen en de bewindvoerder van [kind3] ) zijn gemaakt en dat is afgesproken het perceel te verkopen met behulp van Rozenhage Makelaardij. Ook [appellant] heeft op die zitting erkend dat hij destijds daarmee heeft ingestemd.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft op 25 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen [geïntimeerde] . Hij heeft de andere partijen op 1 maart 2021 in dit hoger beroep opgeroepen. [appellant] vraagt alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad zover mogelijk) in hoger beroep. Hij wijzigt in hoger beroep zijn tegenvordering en vraagt dat het hof een nadere verdeling bepaalt van overgeslagen schulden, en aan hem 1/7e deel van het perceel [adres] te [woonplaats1] in natura toedeelt, zonder vaststelling van een door hem aan de nalatenschap te betalen gebruiksvergoeding.
4.2
[geïntimeerde] voert verweer en vraagt de vorderingen van [appellant] af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen, althans een redelijke gebruiksvergoeding/-regeling vast te stellen. Voor zover het hof zou oordelen dat de nalatenschap (opnieuw) verdeeld moet worden vraagt zij het vonnis te bekrachtigen wat betreft de onderdelen 5.2 tot en met 5.4 en voorts [appellant] te veroordelen tot betaling aan de overige deelgenoten gezamenlijk (i.c. [geïntimeerde] , [kind4] , [kind1] , [kind3] /zijn bewindvoerder, [kind2] en [naam2] van een gebruikersvergoeding van € 23.800,- per jaar vanaf 3 oktober 2016 tot uiterlijk veertien dagen voordat het perceel aan een derde zal worden geleverd, althans een redelijke gebruikersvergoeding/-regeling.
4.3
[kind1] voert ook verweer en vraagt de grieven van [appellant] af te wijzen, het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van hem in de proceskosten met nakosten en wettelijke rente.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Grief 1
5.1
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde] hem te veroordelen tot betaling aan de nalatenschap van een gebruiksvergoeding aan de van € 23.800 per jaar, en de beslissing hem niet nog een akte laten nemen om zich (nader) te verweren tegen de gebruiksvergoeding. [geïntimeerde] en [kind1] voeren verweer.
5.2
Hoger beroep dient mede om omissies uit de eerste aanleg te herstellen. [appellant] voert dus nu in hoger beroep het door hem gemiste aanvullende (subsidiaire) verweer. Verdere bespreking van deze grief is niet nodig.
Grief 2
5.3
De tweede grief van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen met uitzondering van de gebruiksvergoeding een onvoorwaardelijke overeenstemming hadden bereikt en vastgelegd in een geschrift. Volgens [appellant] klopt dit niet. De afspraken die volgens de advocaten zijn gemaakt zijn niet door partijen zelf ondertekend en niet alle partijen waren daarbij betrokken, omdat niet iedereen in de procedure was verschenen. Volgens [appellant] zijn de afspraken gemaakt onder voorbehoud/voorwaarde van nader verweer tegen de gebruiksvergoeding. Daarnaast doet hij een beroep op vernietiging van de afspraken wegens dwaling (6:228 BW), omdat de afspraken onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken zijn gemaakt. Inmiddels is namelijk gebleken dat [kind4] nog meer dan € 10.000 was verschuldigd aan vader, [geïntimeerde] nog bijna € 10.000 en [naam2] nog meer dan € 2.000. Als geen sprake is van dwaling moet nog nadere verdeling plaatsvinden van deze overgeslagen bestanddelen. Dat zijn als het hof [appellant] goed begrijpt vorderingen uit geldleningen.
5.4
[geïntimeerde] en [kind1] betwisten de stellingen van [appellant] . Tijdens de schikkingsonderhandelingen zijn alle broers en zussen aanwezig geweest. Zij hebben allen ingestemd met de mondeling op 19 november 2019 gemaakte afspraken die op schrift zijn gesteld en door mr. C.A. van Kooten-de Jong op schrift zijn ingediend, met goedkeuring van alle advocaten, onder wie de advocaat van [appellant] . Ook tijdens het latere kort geding (met vonnis van 29/7/2020) is nog eens uitdrukkelijk door alle erfgenamen aangegeven dat sprake is van een overeenkomst en de voorzieningenrechter heeft dat ook overgenomen. De afspraken zijn helder, [appellant] is door een advocaat bijgestaan en ook die heeft de rechtbank geïnformeerd dat de weergave van de afspraken juist was en [appellant] ermee instemde. De advocaat van [appellant] heeft erkend dat de afspraak is gemaakt. Uit het bericht van mr. Vermeer dat hij nog nader verweer wenste te voeren tegen de gebruikersvergoeding volgt juist dat er geen voorbehoud is gemaakt of voorwaarde is gesteld. Duidelijk was dat de gebruiksvergoeding geen onderdeel was van de gemaakte afspraken maar daarvan los gezien moest worden.
Het beroep op vernietiging wegens dwaling is niet deugdelijk onderbouwd.
[geïntimeerde] en [kind1] betwisten het bestaan van de door [appellant] genoemde mogelijke vorderingen/leningen. De beweerde vorderingen/leningen zijn ook tijdens de bemiddelingsgesprekken bij Van der Valk besproken en [appellant] was er al lange tijd mee bekend dat er mogelijk door de ouders geld was uitgeleend. Voor het geval ze ooit bestonden en nog zouden bestaan (wat niet zo is) geldt primair dat partijen elkaar kwijting en vrijwaring hebben verleend; subsidiair leidt dat hooguit tot nadere verdeling van de beweerde overgeslagen bestanddelen.
5.5
Het hof oordeelt als volgt.
Aan de orde is de vraag of de afspraken die de rechtbank onder 4.3 in het bestreden vonnis heeft vermeld geldig zijn, en of sprake is van deelafspraken dan wel van afspraken die zijn gemaakt onder de voorwaarde dat ook overeenstemming zou worden bereikt over de gebruiksvergoeding.
Niet in geschil is dat bij het overleg van 19 november 2019 alle partijen en hun advocaten aanwezig waren. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie naar aanleiding van dit overleg blijkt het volgende.
5.5.1
Mr. C.A. van Kooten-de Jong heeft naar aanleiding van het mondelinge overleg van 19 november 2019, het volgende ter indiening bij de rechtbank op schrift gesteld:
“(…)Namens partijen bericht ik u dat er gedeeltelijk overeenstemming is bereikt. Partijen
verzoeken u deze deelafspraken in een (tussen)vonnis te bekrachtigen.
Partijen hebben de volgende deelafspraken met elkaar gemaakt:
I. Verkoop perceel [adres] nr. [woonplaats1] (hierna: 'het perceel')
a.
a) Het perceel wordt verkocht door Rozenhage makelaars. Partijen zetten zich ervoor in
dat het perceel netjes en verkoop klaar wordt gemaakt.
b) [appellant] zal ervoor zorgen dat [naam3] per 1 februari 2020 het perceel niet meer zal
gebruiken en dat [naam3] vóór die datum het perceel heeft ontruimd van al zijn
spullen c.q. goederen;
c) De eerste verkoopkosten zijn € 1.000,- en moeten vooraf betaald worden. Over het
betalen hiervan, zie hierna punt e.;
d) Het grofvuil op het perceel zal door de kinderen gezamenlijk worden opgeruimd en
afgevoerd en op hun kosten. [naam2] zal hiervoor zijn shovel ter beschikking stellen. De
man van [kind1] zijn kraan. Er wordt een container geregeld, om het grofvuil af te
voeren. Dit zal worden gedaan als [naam3] het perceel definitief heeft verlaten.
e) De kinderen zullen zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 14 dagen na 19 november
jl. € 350,- per persoon per bank overmaken aan [naam2] , zodat hij daarvan de makelaar
kan betalen en de kosten voor het opruimen van het perceel.
f) [kind2] zal de loods op het perceel (bij hem in gebruik) ontruimen van zijn spullen /
goederen, uiterlijk 14 dagen voor de dag van levering van het perceel bij de notaris
aan de kopers;
g) [appellant] zal het perceel ontruimen van zijn spullen / goederen, waarbij hij zijn
woonwagen meeneemt, uiterlijk 14 dagen voor de dag van levering van het perceel
bij de notaris aan de kopers;
II. Kosten van de nalatenschappen van vader en moeder
a.
a) Begrafeniskosten vader € 3.801,80.
Voorgeschoten door [kind1] . Dit was € 543,11 p.p. [appellant] en [kind4] hebben dit nog
niet betaald. [kind1] heeft dit nog tegoed van hen.
b) Grafrecht vader € 3.700,-. - - _
Voorgeschoten door [kind1] . Dit was € 528,57 p.p. [appellant] , [kind4] en [kind3] hebben dit
nog niet betaald. [kind1] heeft dit nog tegoed van hen.
c) Grafrecht moeder € 3.750,-.
V/oorgeschoten door [kind1] . Dit was € 535,71 p.p. [appellant] , [kind4] en [kind3] hebben dit
nog niet betaald. [kind1] heeft dit nog tegoed van hen.
d) Eerste kosten mw. [naam4] (provisioneel bewindvoerder) € 150,-.
Voorgeschoten door [kind1] . Dit zal uit de nalatenschap aan haar betaald worden.
e) Notariskosten beneficiaire aanvaarding € 721,95.
Voorgeschoten door [kind2] , ten behoeve van [kind1] , [geïntimeerde] , [kind3] , [naam2] en zichzelf. Deze
kosten zullen door hen worden gedragen en zullen [kind1] , [geïntimeerde] , [kind3] en [naam2] nog aan
[kind2] betalen.
f) Mochten er nog onbetaalde rekeningen van de notaris zijn die betrekking hebben op
vader en moeder, bijvoorbeeld m.b.t. het opstellen van het testament door moeder,
dan zal deze rekening door alle kinderen een ieder voor 1/7 deel worden gedragen,
met uitzondering van [kind2] die zijn deel van € 275,- heeft betaald.
Kosten vereffenaars € 12.709,55. Dit zal t.z.t. uit de nalatenschap van ouders betaald
worden.
g) Kosten grafsteen ouders circa € 18.000,-.
Het is voor alle kinderen duidelijk welke steen besteld zal worden en dat deze kosten
ten laste van de nalatenschap van ouders moeten komen. De grafsteen wordt besteld
zodra duidelijk is dat het perceel is verkocht en de levering gaat plaatsvinden. [naam2]
regelt dit in overleg met in ieder geval [kind1] en [kind2] . De rekening zal te zijner tijd
door de notaris worden betaald uit de opbrengst van het perceel.
h) Liander / Bosveld € 2.606,53.
Zou Liander of het ingeschakelde incassobureau Bosveld alsnog tot incasso overgaan,
dan zal deze rekening in beginsel door de kinderen worden gedragen, ervan
uitgaande dat deze kosten tot de nalatenschap van ouders behoren.
i.
i) Kosten conservatoir beslag, vooralsnog begroot op € 2.500,-.
Voorgeschoten door [kind1] en [kind2] .
De advocaat van [kind2] zal nog met een kostenspecificatie komen. De kinderen zijn het
er over eens dat dit ook kosten zijn van de nalatenschap van ouders.
j) Onroerend zaakbelasting (OZB) 2017 € 287,-
Voorgeschoten door [kind1] . Dit was € 41,- p.p. [appellant] en [kind3] hebben dit nog niet
betaald. [kind1] heeft dit nog tegoed van hen.
k) OZB 2018, 2019 en eventueel 2020, circa € 300,- per jaar.
[appellant] heeft deze aanslagen ontvangen en betaald. Dit zijn kosten van de
nalatenschap en [appellant] zal deze kosten uit de nalatenschap vergoed krijgen. [appellant]
zal nog kopieën verstrekken van de betreffende aanslagen.
l) De kosten van de bijeenkomsten bij Van der Valk worden door de kinderen ook als
kosten van de nalatenschap gezien en door hen gezamenlijk gedragen.
III. Overig
a.
a) [kind1] zal de kraan van de nalatenschap over te nemen tegen betaling van € 3.000,-.
b) Partijen hebben besloten de mogelijk door ouders verstrekte leningen te laten voor
wat het is.
c) [kind2] zal nog aan de nalatenschap de huur betalen voor de loods die hij in gebruik
heeft.
Er is alleen geen overeenstemming bereikt over de door [appellant] verschuldigde
gebruiksvergoeding. Op dit punt zal voort geprocedeerd moeten worden. Partijen [geïntimeerde] , [kind2] en [kind1] wensen dat op dat onderdeel uw rechtbank een beslissing zal geven. Partij [appellant] wenst dat hem een nadere akte wordt toegestaan.
De andere betrokken advocaten zullen vorenstaande aan uw rechtbank bevestigen(…)”
5.5.2
Bij e-mail van 18 december 2019 heeft mr. Vermeer - de toenmalige advocaat van [appellant] - aan mr. Neuteboom-Van Asselt - de toenmalige advocaat van [kind1] - met cc aan mrs. Cox en De Jong - het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw mail van gisteren kan ik u berichten dat u de zaak wat mij betreft juist heeft weergegeven in uw concept bericht aan de rechtbank. Namens cliënt stem ik hiermee in. Ik zal de rechtbank nog wel zelfstandig berichten dat ik nog een nadere uitlating wens omtrent de verbruiksvergoeding.”
5.6
De andere partijen zijn het allen eens met voormelde weergave (5.5.1). Gelet op de hiervoor vermelde reactie van mr. Vermeer (5.5.2) is het hof van oordeel dat vast staat dat ook [appellant] bij monde van zijn advocaat akkoord is gegaan met de voormelde afspraken. De grief faalt op dit punt.
5.7
Gelet op punt III.b. van de voormelde afspraken faalt alleen daarom al het beroep op vernietiging op grond van dwaling van [appellant] . Uit dit punt volgt dat de mogelijk door de ouders verstrekte leningen in het overleg aan de orde zijn geweest. Partijen hebben besloten de mogelijk door ouders verstrekte leningen te laten voor wat het is. Uit die weergave volgt dat partijen kennelijk bedoeld hebben dit punt te laten rusten, en dat aan die mogelijke leningen verder geen gevolg meer zal worden gegeven. Ook met dit punt is [appellant] bij monde van zijn advocaat akkoord gegaan. Hier tegenover heeft [appellant] zijn beroep op dwaling onvoldoende onderbouwd. Daarnaast geldt dat deze afspraken de verdeling van de nalatenschap van moeder betreffen en artikel 3:199 BW bepaalt dat artikel 6:228 tot en met 6:230 BW op een verdeling niet van toepassing zijn. Hetgeen [appellant] aanvoert kan ook niet leiden tot de conclusie dat hij bij de verdeling is benadeeld voor meer dan een vierde gedeelte en dat de verdeling daarom vernietigd zou moeten worden (artikel 3:196 BW). Ook op dit punt faalt de grief.
Eiswijziging van [appellant]
5.8
Gelet op wat hiervoor bij 5.5 tot en met 5.7 is overwogen is er geen plaats meer voor de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] - waartegen [kind1] en [geïntimeerde] verweer voeren - om aan hem 1/7 deel van het perceel in natura toe te delen. Er is immers een geldige overeenkomst tussen de deelgenoten dat het perceel wordt verkocht aan een derde. Voor de verdelingsrechter is alleen een taak weggelegd als de deelgenoten niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling (artikel 3:185 BW).
5.9
Dat – zoals [appellant] aanvoert - het perceel onverkoopbaar zou zijn (en er dus reden zou zijn om de overeenkomst tot verdeling tussen de deelgenoten te wijzigen of tot andere afspraken te komen) wordt door [geïntimeerde] betwist. Zij vermeldt dat [appellant] nogal eens de bezichtigingen heeft verstoord en drie keer heeft geweigerd om geïnteresseerden toe te laten op het terrein, wat door de makelaar bevestigd is. Inmiddels is er een aantal gegadigden geweest en zijn er twee serieuze biedingen (van € 500.000,- en € 540.000,-) uitgebracht (onder voorbehoud van financiering en nader onderzoek). Na het laatste bod van € 540.000 is het perceel onder voorbehoud verkocht, aldus [geïntimeerde] . Ook de makelaar ziet belemmeringen in splitsen van het perceel en geeft aan dat gegadigden altijd geïnteresseerd waren in gehele perceel en niet in een deel, en volgens hem zal ook het recht van overpad mogelijke strubbelingen opleveren. Voorts merken [geïntimeerde] en [kind1] op dat de schulden van de nalatenschap moeten worden voldaan en dat [appellant] tot dusver de bedragen genoemd in de afspraken over de verdeling niet heeft voldaan.
5.1
Het hof weet niet goed wat [appellant] met zijn stellingen beoogt. Het zou kunnen zijn dat hij ontbinding van de afspraken vanwege wanprestatie van de andere erfgenamen op het oog heeft (artikel 6:265 BW). Het zou ook kunnen zijn dat hij verlangt dat het hof de gevolgen van deze afspraken wijzigt of deze ontbindt op grond van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW). Noch van het een (wanprestatie) noch van het ander (onvoorziene omstandigheden) is gebleken. Het hof gaat daarom aan deze stellingen van [appellant] voorbij.
Grief 3
5.11
[appellant] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat hij aan de nalatenschap een gebruiksvergoeding moet betalen van € 23.800 per jaar (vanaf 3 oktober 2016 tot uiterlijk 14 dagen voor levering van het perceel aan een derde). [appellant] woont met zijn gezin al vanaf begin jaren ’80 (en eerder dan zijn ouders) in zijn woonwagen op het perceel. Toen vader het perceel kocht (en daar met moeder met zijn woonwagen ook is gaan staan) is de afspraak gemaakt dat [appellant] voor het terrein geen pacht hoefde te betalen. De andere erfgenamen moeten die afspraak respecteren. Sinds het overlijden van moeder op 3 oktober 2016 is [appellant] net als de zes anderen voor 1/7e deel medegerechtigd en hij maakt met zijn standplaats niet van het hele perceel gebruik.
[appellant] is het ook niet eens met de getaxeerde waarde van het perceel. Dit omdat ten tijde van de taxatie ook de woonwagen van de ouders nog op het perceel stond (inmiddels is deze verkocht en is de opbrengst verdeeld) en deze woonwagen (evenals de woonwagen van [appellant] ) bij de waardebepaling was inbegrepen.
Voorts zijn de loods - een bedrijfsruimte, met daardoor een hogere waarde van de ondergrond per m2 - en het tegenoverliggend terrein nog steeds in gebruik bij [kind2] . Bovendien is het perceel volgens [appellant] ernstig vervuild en daardoor nog steeds niet verkocht, en in feite onverkoopbaar zolang het niet is gesaneerd. Een gebruiksvergoeding komt voorts niet toe aan de nalatenschap maar aan de andere deelgenoten.
[geïntimeerde] en [kind1] betwisten de stellingen van [appellant] .
5.12
Op grond van artikel 3:169 BW is – tenzij een regeling anders bepaalt – iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. [appellant] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, tegenover de betwisting van [geïntimeerde] en [kind1] , onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een geldige regeling die anders bepaalt. Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat [appellant] een gebruiksvergoeding aan de nalatenschap verschuldigd is.
5.13
De rechtbank heeft de gebruiksvergoeding die [appellant] aan de nalatenschap moet betalen bepaald op € 23.800,00 per jaar vanaf 3 oktober 2016 , met de overweging dat dit bedrag de rechtbank redelijk voorkomt, mede gelet op de door makelaar Van Woerekom in zijn taxatierapport van 31 maart 2018 genoemde bruto markthuurprijs voor de op het perceel staande bedrijfsruimte en ondergrond voor twee woonwagens van € 31.360,00 en gelet op de verhuur van de bedrijfsruimte aan een derde.
5.14
Uit het taxatierapport volgt deze bruto markthuurprijs en voorts dat het gewaardeerde object de bedrijfsruimte en de ondergrond voor twee woonwagens met buitenterrein betreft. De woonwagens zelf zijn niet in de taxatie meegenomen, maar wel de ondergrond. De ondergrond met woonbestemming is duurder dan het deel van het perceel dat geen woonbestemming heeft/de bedrijfsruimte.
5.15
Het hof acht het bedrag dat de rechtbank als gebruiksvergoeding heeft vastgesteld mede gelet op het taxatierapport redelijk. Omstandigheden zoals mogelijke bodemvervuiling in verband met het gebruik van de grond en het recht van overpad zijn in het taxatierapport genoemd en door de taxateur in de beoordeling betrokken. De argumenten van [appellant] , die door [geïntimeerde] en [kind1] betwist worden, leiden dus niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft zijn stellingen ook niet onderbouwd met bescheiden, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen.
Dat [appellant] ook voor 1/7 deel gerechtigd is in de nalatenschap (en dus 1/7 deel van de gebruiksvergoeding weer terug krijgt) doet daar niet aan af, en leidt niet tot een ander bedrag.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen aan de zijde van [kind1] . Deze zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 760,-
- salaris advocaat € 6.556,- (2 punten x tarief V a € 3.278,-)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de door [kind1] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.4
[geïntimeerde] heeft geen proceskostenveroordeling gevorderd. Het hof zal de kosten tussen haar en [appellant] compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) van 29 januari 2020;
7.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [kind1] vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 6.556,- ieder voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, waarbij hij de kosten dient te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
7.3
veroordeelt [appellant] waar het [kind1] betreft in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
7.4
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen [appellant] en [geïntimeerde] in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
7.5
verklaart dit arrest ten aanzien van de voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.