ECLI:NL:GHARL:2022:2739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
W200.295.746
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van drie raadsheren wegens vermeende schending van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, op 5 april 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de drie behandelend raadsheren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de regievoering tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2022 niet correct was en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was nageleefd. Verzoeker stelde dat hij niet in staat was zijn zienswijze volledig voor te lezen en dat de spreektijd van tien minuten die aan hem en zijn advocaat was gegeven, onvoldoende was om hun standpunt naar voren te brengen.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek, aangezien dit mondeling was gedaan na aanvang van de zitting. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat de voorzitter van de zitting zich aan de geldende procesregels heeft gehouden en dat de wijze van regievoering niet zodanig onbegrijpelijk was dat deze als partijdig kon worden aangemerkt. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat het beginsel van hoor en wederhoor niet op de juiste wijze kan worden aangevochten via een wrakingsverzoek, maar dat hiervoor het reguliere rechtsmiddelenstelsel geldt.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing op 5 april 2022 openbaar is uitgesproken door mr. M.L. van der Bel, voorzitter, in aanwezigheid van de griffier. De drie raadsheren zijn niet gewraakt en de procedure kan voortgezet worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummers W200.295.746/02
beslissing van de wrakingskamer van 5 april 2022
inzake het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler.

1.De procedure

1.1
Bij dit hof is onder zaaknummer 200.295.746/01 een procedure aanhangig tussen verzoeker enerzijds en [naam1] anderzijds.
1.2
Op 24 februari 2022 heeft in die procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheren mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck (voorzitter), H. Phaff en A.T. Bol.
1.3
Tijdens die mondelinge behandeling heeft verzoeker de drie behandelend raadsheren gewraakt. De wrakingsgronden zijn opgenomen in het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal. Na het wrakingsverzoek is de mondelinge behandeling geschorst en is de zaak verwezen naar de wrakingskamer.
1.4
De drie behandelend raadsheren hebben niet in de wraking berust. In een gezamenlijke schriftelijke reactie, bij de wrakingskamer ingekomen op 9 maart 2022, hebben zij gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.5
Van de zijde van verzoeker is op 10 maart 2022 bij de wrakingskamer ingekomen een ‘akte wraking ex artikel 36 Rv verzoekschriftprocedure ex artikel 223 Rv’.
1.6
Op 15 maart 2022 is van mr. Blasweiler door de wrakingskamer een emailbericht ontvangen betreffende de samenstelling van de wrakingskamer op de zitting.
1.7
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 21 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig verzoeker en zijn advocaat, welke laatste het wrakingsverzoek heeft toegelicht. Ook verzoeker zelf heeft aan de hand van een overgelegde spreeknotitie een toelichting gegeven.

2.De beoordeling van het verzoek

de ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van de zitting kan het verzoek ook mondeling worden gedaan. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen (artikel 36 en 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
2.2
Verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, nu dit na aanvang van de mondelinge behandeling mondeling - naar aanleiding van hetgeen aldaar is voorgevallen - gemotiveerd is gedaan.
de gronden van het verzoek
2.3
Uit het proces-verbaal van de zitting begrijpt het hof dat de grond van het wrakingsverzoek er in de kern op neer komt dat verzoeker op de mondelinge behandeling het recht op hoor en wederhoor is ontnomen. Hem werd namelijk niet toegestaan zijn zienswijze op de zaak voor te lezen, althans verzoeker en zijn advocaat kregen tezamen tien minuten spreektijd die zij onderling dienden te verdelen. Daaruit concludeert de wrakingskamer dat verzoeker klaagt over de regievoering op de zitting en dat het beginsel van hoor en wederhoor onjuist is toegepast.
de beoordeling van de gronden
2.4
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 februari 2022 blijkt dat de voorzitter aan het begin van de zitting aan partijen heeft meegedeeld dat de door verzoeker zelf op schrift gestelde persoonlijke zienswijze - bestaande uit vier bladzijdes en gevoegd als productie bij een journaalbericht van mr. Blasweiler - door het hof mogelijk buiten beschouwen zal worden gelaten, omdat het aan de advocaten is om het geschil uiteen te zetten. Na een kort debat en een schorsing deelde de voorzitter partijen mee dat de zienwijze wordt beschouwd als productie bij het journaalbericht van mr. Blasweiler en dat laatstgenoemde die productie kan betrekken bij zijn betoog voor zover hij die relevant vindt. Ten aanzien van de spreektijd van tien minuten, deelde de voorzitter verzoeker en zijn advocaat mee dat zij die kunnen delen. Daarop heeft verzoeker de drie raadsheren gewraakt.
2.5
De wrakingskamer overweegt als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit vermoeden lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.6
Verder overweegt de wrakingskamer dat het de taak van de zittingsrechter is om op de zitting de regie te voeren en de goede procesorde te bewaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het aan de rechter is om, binnen de grenzen van de wet, het moment te bepalen waarop advocaten en de procespartijen het woord mogen voeren en om de spreektijd te begrenzen. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van deze taak.
2.7
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de wijze waarop de voorzitter invulling heeft gegeven aan die taak niet zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door partijdigheid is ingegeven. De voorzitter heeft zich bovendien gehouden aan het voor een ieder kenbare en bij de advocaat van verzoeker als bekend veronderstelde ‘Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven’ waar in de tweede alinea onder 1.4.4 staat: ‘De mondelinge behandeling dient vooral ertoe om aan de belanghebbende(n) vragen te stellen. Advocaten en een belanghebbende die niet wordt bijgestaan door een advocaat, hebben een spreektijd van ten hoogste tien minuten.’
2.8
Voor zover de grond voor het wrakingsverzoek is dat het beginsel van hoor en wederhoor niet of onjuist is toegepast overweegt de wrakingskamer dat voor een dergelijk bezwaar het wrakingsincident niet is bedoeld. Daarvoor geldt het rechtsmiddelenstelsel.
2.9
De wrakingskamer zal, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, het verzoek tot wraking afwijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof, beslissende op het verzoek tot wraking:
wijst het verzoek tot wraking van mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en
A.T. Bol af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, voorzitter, G. Mintjes en R.F.C. Spek en is in tegenwoordigheid van de griffier door mr. M.L. van der Bel in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.